Ezechiël 47:13–48:7
13 Dit zegt God, de HEER: Dit is de grens waarbinnen jullie het land als erfelijk bezit mogen verdelen onder de twaalf stammen van Israël-Jozef krijgt meer dan één gebied. 14 Jullie zullen het in bezit krijgen, ieder evenveel, het land dat ik onder ede aan je voorouders beloofd heb. Dit land zal jullie als bezit ten deel vallen. 15 Dit zijn de grenzen van het land. Aan de noordkant: van de Grote Zee, over de weg naar Chetlon tot men komt bij Sedad, 16 langs Hamat, Berota en Sibraïm, dat tussen de gebieden van Damascus en Hamat ligt, naar Chaser-Hattichon, aan de grens van Hauran. 17 De grens loopt dus van de zee naar Chasar-Enon, op de grens met Damascus; ten noorden ligt het gebied van Hamat. Dat is de noordgrens. 18 Aan de oostkant loopt de grens tussen Hauran en Damascus, tussen Gilead en het land Israël, langs de Jordaan tot aan de Oostelijke Zee, en verder tot Tamar. Dat is de oostgrens. 19 Aan de zuidkant loopt de grens van Tamar tot aan het water bij Meribat-Kades, en dan langs de wadi naar de Grote Zee. Dat is de zuidgrens. 20 En aan de westkant wordt de grens gevormd door de Grote Zee, vanaf de zuidgrens tot het punt ter hoogte van Lebo-Hamat. Dat is de westkant. 21 Dit land moeten jullie onder elkaar, onder de stammen van Israël, verdelen. 22 Verdeel het door loting onder elkaar en onder de vreemdelingen die bij jullie wonen en kinderen verwekt hebben. Die gelden als geboren Israëlieten, en net als jullie zullen ook zij bij de stammen van Israël bezit krijgen. 23 Een vreemdeling moeten jullie zijn bezit geven bij de stam waar hij woont-spreekt God, de HEER. 1 Dit zijn de namen van de stammen: In het uiterste noorden, langs de weg naar Chetlon, Lebo-Hamat en Chasar-Enon, bij de grens met Damascus in het noorden, aan de kant van Hamat, krijgt Dan zijn deel, van de oost- tot de westgrens. 2 Grenzend aan Dan krijgt Aser een deel, van oost naar west.3 Grenzend aan Aser krijgt Naftali een deel, van oost naar west. 4 Grenzend aan Naftali krijgt Manasse een deel, van oost naar west. 5 Grenzend aan Manasse krijgt Efraïm een deel, van oost naar west. 6 Grenzend aan Efraïm krijgt Ruben een deel, van oost naar west. 7 Grenzend aan Ruben krijgt Juda een deel, van oost naar west. (NBV)
We vragen ons wel eens af wat we nu hebben aan het lezen een leren van die oude verhalen uit de Bijbel, de Joodse Bijbel waaruit we vandaag ook lezen, en het Nieuwe Testament dat het verbond van Israël met God uitbreid naar de Heidenen. In het gedeelte dat we vandaag lezen krijgen we een beetje antwoord. Vraag je bijvoorbeeld eens af wat er zou moeten gebeuren als wij in onze tijd situaties tegenkomen die we ook uit de Bijbel kennen. Soms is dat gemakkelijk: wie honger heeft moet te eten krijgen, wie gevangen zit moet bezocht worden, enzovoorts want de lijst uit de bijbel is net zo lang als de lijst die in onze dagen het opschrift Compassie, medeleven, heeft gekregen. In de Bijbel krijgen de gelovigen de opdracht om te zorgen voor de voedselvoorziening voor allen, voor het voorop stellen van de zwakken en de minsten in het alledaagse, om hen gaat het. Het gedeelte dat we vandaag lezen is wat moelijker. We moeten ons eerst weer weten te herinneren waar we eigenlijk aan het lezen zijn.
Daarin hebben Christenen het moeilijker dan de Israëlieten. Christenen hebben de neiging om de Bijbel te lezen als een geschiedenisboek en dat is de Bijbel nu net niet. Profeten zijn ook geen toekomstvoorspellers maar maken duidelijker waar de manier van leven van het volk op uit zou kunnen lopen. Daar houdt ook Ezechiël zich mee bezig. Hij zat in een toch wel heel moeilijke situatie. Zijn volk was afkomstig uit het land Palestina, maar dat volk was gevangen genomen en werkte nu voor een overwinnaar. Eén van de wereldmachten maar wel die macht die gewonnen had. In die ballingschap was het volk zich gaan afvragen hoe dat toch kon die ballingschap. De God van Israël had toch beloofd dat ze hun land eeuwig zouden houden. Klopt had Ezechiël gezegd. Als jullie weer een volk zijn dat het verbond houdt, dat deze God als enige God erkent dan ontstaat weer een volk dat een licht kan zijn voor de andere volken. Ezechiël had vervolgens uitgebreid geschreven over de mogelijke terugkeer.
Zou dat dwarse volk toch echt eens een begin maken met het verbond dat ze met die God hadden gesloten. Dan werd het volk weer volk van God. We hebben gelezen over de robuuste Tempel die gebouwd zou worden. Maar wat had je aan een Tempel waar geen beeld in stond. Het antwoord van Ezechiël was dat van die Tempel de vruchtbaarheid zou uitgaan en vandaag legt hij uit dat ook die God zich dan aan het verbond zou houden. Toen ze als een bevrijd slavenvolk het land Israël in ontvangst hadden genomen had hun leider Jozua het land verdeeld over de families van Israël. Dat was een nieuw verbond. Ezechiël schetst nu hoe het dat zal gaan als het aan die God ligt. De families krijgen hun grond weer terug. De ballingen herinnerden dat beloofd was dat elke familie elke 50 jaar het door God aangewezen grond zou terugkrijgen. Nu zouden ook de vreemdelingen daarin meedelen. In onze tijd Zou je kunnen zeggen dat arbeidsmigranten en vluchtelingen mee delen in het aantal huizen dat beschikbaar is voor verdeling. Ze dringen niet voor. Ze horen er bij. Zo mogen ook wij in onze situatie kijken naar wat de Bijbel ons eigenlijk voor houdt.