Jesaja 3:13-4:1
13 De HEER bereidt zijn rechtsgeding voor, hij staat klaar om over volken vonnis te wijzen. 14 Zo luidt de aanklacht van de HEER tegen de oudsten en de vorsten van zijn volk: Jullie hebben mijn wijngaard in brand gestoken en jullie huizen gevuld met wat je de armen ontnam. 15 Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen en de armen zo zwaar te mishandelen? – spreekt God, de HEER van de hemelse machten. 16 De HEER zegt: Kijk eens hoe hooghartig die vrouwen van Sion zijn; zie hen verwaand flaneren en verleidelijke blikken om zich heen werpen, hoor het rinkelen bij de trippelpasjes die ze maken. 17 Daarom zal de HEER Sions vrouwen de sluier afrukken en hun voorhoofd ontbloten. 18 Op die dag neemt hij hun alle opschik af: hun enkelringen, zonnetjes en maantjes, 19 hun oorringen, armbanden en sluiers, 20 hun hoofddoeken, enkelkettinkjes, borstlinten, reukflesjes en amuletten, 21 de ringen aan hun handen en de ringetjes door hun neus, 22 hun prachtige kleren, mantels, omslagdoeken en tasjes, 23 hun doorschijnende gewaden, hemdjes, schouderdoeken en sjaals. 24 Dan zal er stank zijn in plaats van balsemgeur en zullen er touwen zijn in plaats van gordels; kale schedels en geen fraaie kapsels, grove rouwkledij en geen mooie feestgewaden. Dit alles vervangt de schoonheid. 25 Sions mannen zullen vallen door het zwaard, haar soldaten sneuvelen in de strijd. 26 Rouw en droefenis heersen in haar poorten. Berooid hurkt Sion neer op de grond. 1 Op die dag storten zeven vrouwen zich op één man: ‘Wij zullen zelf voor ons voedsel zorgen en in onze eigen kleding voorzien. Laat ons slechts uw naam dragen, neem de schande van ons weg.’(NBV)
Vandaag lezen we over een rechtszaak. Er zijn media die dol zijn op rechtszaken. Die zijn openbaar en gemakkelijk te verslaan. Er is een openbaar ministerie dat beschuldigd en een aangeklaagde met advocaat die verdedigd. Een onafhankelijke rechter, heel vaak vergezeld van een paar hulprechters, gaat dan op zoek naar de waarheid. Voor de media is die waarheid meestal niet zo belangrijk, het gruwelijke van de aanklacht wordt breed uitgemeten en het slimme van de verdediging speelt een grote rol. Zo komt het dat argeloze lezers en kijkers ineens geconfronteerd worden met een onverwachte vrijspraak en dat fouten in de rechtspraak soms pas na vele jaren duidelijk worden. Vandaag dus de rechtszaak die de God van Israël tegen de volken voert. Om te beginnen staan de leiders van zijn eigen volk terecht. Israël is immers bedoeld als voorbeeld voor de volken. Omdat God nu eenmaal God is luidt de aanklacht hetzelfde als het vonnis en gaan die direct in elkaar over. Wat is de aanklacht? Dat de wijngaard van God in brand is gestoken. Dat klinkt al ernstig maar we moeten wel weten wat er mee wordt bedoeld.
Onder Jozua was het land Israël verdeeld over alle families in Israël. Hun nakomelingen zouden daarvan moeten leven, elk op een eigen akker. Omdat ook Jozua wel snapte dat er eens een ongeluk zou kunnen gebeuren, dat er een misoogst zou kunnen zijn, dat iemand de oogst toch wat te snel zou opmaken en dat er dus allerlei redenen zijn waardoor mensen tot armoede vervallen en gedwongen zijn om hun akker en daarmee ook zichzelf te verkopen om te kunnen overleven werd de bepaling ingevoerd dat elke vijftig jaar elke familie opnieuw zou mogen beginnen. Maar wat deden de rijken die zich het aankopen van vrijkomende akkertjes konden permitteren? Ze lieten ze braak liggen, ze staken wijngaarden en akkers in brand en gebruikten ze voor plezier, vaak ook voor afgoderij. Ze vulden hun huizen met het moois dat de armen hadden achtergelaten. Waaraan kunnen wij nu zien of wij ook zulke rijken hebben? Aan mooie kleren en allerlei uiterlijk vertoon zegt Jesaja op last van God. Wij denken aan miljonairs beurzen, jachthavens met onbetaalbare jachten, privé auto’s die zoveel kosten dat een gemiddelde burger er een jaar van zou kunnen leven.
We denken ook aan de exorbitante bonussen die in het bedrijfsleven, bij de overheid en in de zorg worden uitgedeeld. We zien het aan de leegstaande verzorgingshuizen, aan gehandicapte kinderen die niet meer naar school kunnen omdat hun ouders dat zelf moeten organiseren, aan de ernstig zieken die dure medicijnen niet krijgen omdat voorrang wordt gegeven aan exorbitante beloningen voor ziekenhuisbestuurders. De enorme beloningen worden verdedigd met het argument dat knappe bestuurders anders zullen verdwijnen. Jesaja geeft hen de schuld van de crisis die Jeruzalem treft en de vrouwen van Jeruzalem geven het goede voorbeeld. Trap die zakkenvullers maar er uit, ze zullen voortaan zelf wel voor kleding en voedsel zorgen. Misschien wordt het tijd om hun voorbeeld te volgen, dan worden ouderen weer verzorgd, zieken genezen, gehandicapten een plaats in de samenleving bezorgd, dan is er tijd om tranen te drogen en vreugde te maken.