Daniël 12:5-13
5 Toen zag ik, Daniël, twee anderen staan, de ene aan deze oever van de rivier, de andere aan de overkant. 6 Een van hen zei tegen de in linnen geklede man die zich boven het water van de rivier bevond: ‘Hoe lang duurt het tot het einde van deze wonderbaarlijke gebeurtenissen?’ 7 Daarop hoorde ik de in linnen geklede man die zich boven het water van de rivier bevond spreken. Hij hief beide handen op naar de hemel en zwoer bij de eeuwig Levende: ‘één tijd, een dubbele en een halve tijd: wanneer de macht van het heilige volk niet langer verbrijzeld zal worden, dan zullen al deze dingen zich hebben voltrokken.’ 8 Ik hoorde het, maar begreep het niet en zei: ‘Mijn heer, hoe zal dit alles aflopen?’ 9 Maar hij zei: ‘Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. 10 Velen zullen zich laten reinigen, zuiveren en louteren, maar de wettelozen zullen wetteloos handelen; en geen van de wettelozen zal het begrijpen, maar de verlichten zullen het wel begrijpen. 11 En vanaf het moment dat het dagelijks offer wordt afgeschaft en een verwoesting brengend afgodsbeeld is opgericht, zullen er twaalfhonderdnegentig dagen verstrijken. 12 Gelukkig is de mens die blijft wachten en dertienhonderdvijfendertig dagen bereikt. 13 Maar jij, ga het einde tegemoet. Je zult te ruste gaan en aan het einde van de dagen opstaan om je bestemming te bereiken.’(NBV)
In de Hebreeuwse Bijbel, die wij nog vaak Oude Testament noemen, kom je weinig verhalen tegen over de opstanding der doden. In het boek Genesis wordt beschreven hoe God de mens maakte uit rode aarde en die mens met de adem van God tot leven wekte. Als de mens dood zou gaan dan keerde het stof weer terug naar de aarde, stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. In het boek Prediker kun je dan lezen dat de adem die God had ingeblazen weer naar God zou terugkeren. Veel mensen die zeggen dat er na de dood niks is spreken dus eigenlijk heel Bijbels. Maar in de dagen dat Antiochus IV Epiphanes de macht in Israël had en de Makkabeeën met man en macht probeerden de godsdienst van de God van Israël in ere te houden was men daar niet tevreden mee. Het kon toch niet dat de goeden zo verschrikkelijk moesten lijden en de slechten een luxe leventje konden blijven leiden. Dat de psalmdichter op het einde van die rijken en machtigen wees, wat leeg en soms vol angst was, werd onvoldoende geacht. De God van Israël was een rechtvaardig God en zou ooit toch moeten oordelen tussen de beulen en hun slachtoffers. Nu werd het volk steeds beloofd dat er een dag zou komen waarop de glorie van God op aarde weer zou worden hersteld.
Een dag waarop het volk Israël gezuiverd zou worden van alle ongerechtigheid en alle volken zich naar Israël zouden wenden om te leren hoe ze hun samenleving zo zouden moeten inrichten dat het een menselijke, rechtvaardige samenleving zou worden. Alle tranen zouden gedroogd zijn en de dood zou niet meer heersen. Aan die dag, we kennen het in het Nederlands als “de dag des Heren”, zouden alle rechtvaardigen deelnemen. Het verhaal over die zuivering over dat oordeel heeft tot veel angst geleid en gelovigen zochten bij zichzelf hoe de God van Israël wel zou oordelen. Op het eind van het boek Daniël vindt je dan de mededeling dat er een opstanding van de doden zal zijn. Het Christendom heeft die gedachte verder uitgewerkt, zeker nadat Jezus van Nazareth ook na zijn kruisiging en dood net zo belangrijk bleef als daarvoor. Zijn liefde was een opstaan tegen de dood geworden. Eigenlijk zou de angst voor dat oordeel vervangen hebben moeten worden door de moed die menselijke samenleving naderbij te brengen. Het geloof in die opstanding van de doden op het eind van de geschiedenis heeft in de dagen van de Makkabeën de mensen moed gegeven zich te blijven verzetten tegen het onrecht en de onderdrukking.
Die moed hadden de eerste Christenen ook, zij weigerden zich te laten regeren door een samenleving waarin mensenlevens niet meer telden, waar iedereen op elk moment gedood kon worden, zeker door een overheid, een Keizer aan het hoofd, die alleen uit was op de rijkdom en het welzijn van de machthebbers. Het Romeinse Rijk was een samenleving die gebouwd was op slavernij en slaven telden niet mee, het leven van een slaaf telde al helemaal niet. De angst voor het oordeel kwam pas later en is door kerken en machthebbers vaak van bovenaf opgelegd. De machthebbers in kerk en samenleving waren door God daar neergezet en verzet tegen de door hen ingerichte samenleving was verzet tegen God en zou leiden tot het eeuwige vuur om daar te branden. Er is zelfs een tijd geweest dat brandstapels lieten zien hoe dat zou zijn. In onze dagen lijkt het verzet tegen onrechtvaardigheid gesmoord. De markteconomie, waar de sterkste en de slimsten altijd gelijk hebben, wordt ons voorgehouden als de meest menselijke samenleving. Van delen is steeds minder sprake, zorg voor ouden, zieken en gehandicapten wordt als een last bestempeld. De tijd voor een verzet tegen deze onmenselijke samenleving is daarom gekomen. Mensen die geloven dat het anders kan, anders moet, zullen moeten opstaan uit de doodse leegheid die het materialisme ons ook nu nog brengt. Elke dag weer, ook vandaag.