Romeinen 11:1-12
1 Dan is nu mijn vraag: heeft God zijn volk soms verstoten? Beslist niet. Ik ben immers zelf een Israëliet, een nakomeling van Abraham, afkomstig uit de stam Benjamin. 2Â God heeft zijn volk, dat hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift over Elia zegt, hoe hij Israël bij God aanklaagt? 3 ‘Heer, uw profeten hebben ze gedood, uw altaren verwoest. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ 4 Maar hoe luidt het antwoord van God aan hem? ‘Ik heb zevenduizend mensen voor mijzelf in leven gelaten; die hebben niet voor Baäl geknield.’ 5 Zo is ook nu een klein deel over dat God uit genade uitgekozen heeft. 6 Maar wanneer ze uit genade zijn uitgekozen, dan is dat niet omdat ze de wet naleven, want in dat geval zou de genade geen genade meer zijn. 7 Wat betekent dit alles? Wat Israël heeft nagestreefd, heeft het niet bereikt; alleen zij die zijn uitgekozen hebben het bereikt. De overigen werden onbuigzaam, 8 zoals ook geschreven staat: ‘God heeft hun geest verdoofd, hun ogen blind gemaakt en hun oren doof, tot op de dag van vandaag.’ 9 En David zegt: ‘Laat hun tafel een valstrik worden, een strik, een valkuil en een straf. 10 Laat het licht uit hun ogen verdwijnen, krom hun rug voorgoed.’ 11 Maar nu vraag ik weer: ze zijn toch niet gestruikeld om ten val te komen? Dat in geen geval, maar door hun overtreding konden de heidenen worden gered en daarop moesten zij afgunstig worden. 12 Maar als hun overtreding al een rijke gave voor de wereld is en hun falen een rijke gave voor de heidenen, hoeveel rijker zal dan de gave zijn wanneer zij zich allen hebben bekeerd.(NBV)
Dat kan ons dus ook overkomen, dat onze geest is verdoofd en dat we het even niet meer zien zitten met dat geloof. Dat gebeurt dus met veel mensen tegenwoordig. En dat gaat soms heel langzaam. Je gaat elke zondag naar de kerk, al jarenlang, maar het werk wordt steeds drukker, je gezin wordt groter en op zaterdag zijn er tal van uiteenlopende bezigheden. Dan komt de dag dat je ook wel eens een keer wil uitslapen. Zomaar een hele morgen op je bed wil blijven liggen. En er zijn toch ook kerkdiensten op radio en tv nietwaar. Dan blijf je dus een keer thuis. En wat blijkt? Niemand die je mist, niemand die vraagt: “waar bleef je?”. Als je dat een paar keer is overkomen ga je steeds minder en minder en steeds weer merk je dat niemand je mist, dat niemand zich afvraagt waarom je eigenlijk zo weinig meer komt. Na een tijd is het ritme thuis zo veranderd dat er eigenlijk geen plaats meer is voor de kerkdienst op zondag.
Het conflict dat Paulus kende tussen Joden en Heidenen kennen wij niet meer. Wij kennen eerder het conflict tussen kerkelijken en anti-kerkelijken. Die laatsten vinden dat we ons niet moeten bemoeien met de samenleving waarin zij leven. Niet met de armoede van velen, niet met de rijkdom van enkelen, niet met de waarde van elk individueel mens die volgens kerkelijken niet als object gebruikt mag worden, niet met oorlog en vrede, niet met vrijheid en onvrijheid, niet met internationale ontwikkelingen. Als je de geschiedenis van het Christendom bestudeert kun je je niet voorstellen hoe van de vroege Middeleeuwen tot in onze tijd het volk Israël werd vervolgd en vernederd. Ik bedoel dan het religieuze volk Israël want we moeten een onderscheid maken met de Staat Israël, een staat net als alle andere staten, met een recht op veilige grenzen en de plicht zich te houden aan de mensenrechten en internationale verdragen.
Maar het religieuze volk Israël dat wij tegenwoordig kennen als “het Jodendom” is met de komst van het Christendom niet verstoten schrijft Paulus. Dat Jodendom zoals wij dat nu kennen is overigens gegroeid in ongeveer dezelfde tijd als het Christendom is gegroeid, na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70. Paulus schreef voor die verwoesting. Paulus zelf was een Jood, Jezus van Nazareth was een Jood en de Apostelen waren ook Joden. Paulus beroept zich op het verhaal over Elia waar God er op wijst dat er nog altijd een groot aantal Israëlieten was dat niet de afgoden diende. Duidelijk moet zijn dat Joden die de God van Abraham, Izaäk en Jacob dienen ook geen afgod dienen, ze dienen dezelfde God als de Christenen. En of ze nu wel of niet volgelingen zijn van Jezus van Nazareth maakt daarbij niet uit.