Prediker 11:1-10
1 Werp je brood uit over het water, want je vindt het later weer terug. 2 Bewaar je brood in zeven delen, zelfs in acht, want je weet niet welke ramp de aarde treffen zal. 3 Wanneer de wolken vol zijn, gieten ze hun regen uit over de aarde. Naar welke kant een boom ook valt, naar het noorden of het zuiden, hij blijft liggen op de plaats waar hij valt. 4 Wie altijd op de wind let, komt nooit aan zaaien toe; wie altijd naar de wolken kijkt, komt nooit aan maaien toe. 5 Je kent de wegen van de wind niet, je kent het kind dat in de moederschoot groeit niet, zo ken je ook de daden niet van God, die alles maakt. 6 Zaai van de morgen tot de avond. Laat je hand niet rusten, want je weet niet of het zaad de ene of de andere, of elke keer ontkiemen zal. 7 Het licht is een genot. Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien! 8 Wanneer een mens lang leeft, laat hij dan van elke dag genieten en bedenken dat de dagen van de duisternis ontelbaar zullen zijn. De toekomst is niets dan leegte. 9 Geniet dus, beste vriend, van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wil gaan, gun je ogen wat ze wensen. En onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel onderwerpt. 10 Belast je hart niet met verdriet en houd je lichaam vrij van kwalen, want je jeugd en jonge jaren zijn al snel voorbij. (NBV)
Je ziet het hengelaars nog wel eens doen. Voeren noemen ze dat. Als je dat regelmatig op dezelfde plaats doet komen de vissen er zwemmen in de hoop gemakkelijk voer te vinden en dan vis je ze gemakkelijk op met een hengel. Nu kende de Prediker in zijn dagen de hengelsport niet en blijft de vraag wat hij nu bedoelde met het spreekwoord. De hengelaars vinden hun brood als vis weer terug. Predikanten uit havensteden legden vroeger het spreekwoord wel uit als een aansporing te investeren in de zeevaart met alle risico’s van dien. Maar als je in gedachten houdt dat Prediker toch op de eerste plaats de wijsheid verkondigt dan moet je de liefde in gedachten nemen bij de uitleg van dit vers. En dan is het een oude manier om het gezegde “wie goed doet goed ontmoet” te verwoorden. Immers als je zonder aanziens des persoons je eten en drinken deelt, dan wordt er als het nodig is ook met jou gedeeld en krijg je terug wat je weggegeven hebt.
Wat de Prediker in deze passage ook zegt is dat het geen zin heeft alles vooraf te willen controleren. We kunnen niet in de toekomst kijken en dat moet ons niet verlammen. Goed doen levert altijd iets op in de toekomst. Je kunt dus maar het beste genieten van wat je ten deel is gevallen, er van delen met anderen, met name met hen die niets hebben, en je niet druk maken over de toekomst. Het advies om je lichaam vrij te houden van kwalen is in onze dagen nog steeds op z’n plaats. Daar kun je niet jong genoeg mee beginnen. Daarom is het zo vreemd dat de overheid daar niet bij helpt. Er was een tijd dat tabakswaren alleen te koop waren bij winkels met een speciale tabaksvergunning. Het moet toch niet zo ingewikkeld zijn die situatie terug te brengen en de verleiding daarmee voor een belangrijk deel uit onze samenleving te bannen. De uitstalling bij de kassa van de supermarkt levert toch elke keer weer een uitnodiging op aan jongeren die daar moeten leren boodschappen te doen.
Hetzelfde geld voor de verkoop van alcohol. Er was een tijd, niet zo lang geleden, dat alle alcoholhoudende drank alleen verkrijgbaar was bij winkels met een speciale vergunning, slijterijen genaamd. Ook die situatie zou teruggebracht kunnen worden. Tabakswinkels en slijterijen bestaan nog steeds, beperk de verkoop tot die winkels en bescherm de jeugd. Maar ja, Prediker richt zich niet voor niets tot de jeugd zelf, als je het moet hebben van de rijken en de machtigen gebeurd er niets. Toch zou in onze dagen ook een pleidooi voor een verbod op het toevoegen van suiker aan frisdranken op zijn plaats zijn. Wij denken toch meer te weten over gezondheidsrisico’s dan de schrijver van het Bijbelboek Prediker enkele honderden jaren voor het begin van onze jaartelling. Als we dan meer weten, waarom doen we er zo weinig mee?