Matteüs 26:57-27:61
Zij die Jezus gevangengenomen hadden, leidden hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. 58 Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. 59 De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood zouden kunnen veroordelen, 60 maar ze vonden er geen, hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee 61 die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’ 62 De hogepriester stond op en vroeg hem: ‘Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’ 63 Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of u de messias bent, de Zoon van God.’ 64 Jezus antwoordde: ‘U zegt het. Maar ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 65 Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebt u met eigen oren gehoord hoe hij God lastert. 66 Wat denkt u?’ Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’ 67 Daarop spuwden ze hem in het gezicht en sloegen hem. Anderen stompten hem 68 en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?’ 69 Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ 70 Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 71 Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ 72 En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ 73 Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ 74 Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan. 75 Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. 1 De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen. 2 Nadat ze hem geboeid hadden, leidden ze hem weg en leverden hem over aan Pilatus, de prefect. 3 Toen Judas, die hem had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug 4 en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’ Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’ 5 Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich. 6 De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’ 7 Na ampel beraad kochten ze er de akker van de pottenbakker mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. 8 Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. 9 Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël, 10 en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’ 11 Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze hem de vraag: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘U zegt het.’ 12 Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen hem inbrachten, antwoordde hij niet één keer. 13 Daarop zei Pilatus tegen hem: ‘Hoort u niet wat deze getuigen allemaal tegen u inbrengen?’ 14 Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde. 15 Nu had de prefect de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen. 16 Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd. 17 En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?’ 18 Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 19 Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.’ 20 Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden. 21 Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw: ‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’ ‘Barabbas!’ riepen ze. 22 Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?’ Allen antwoordden: ‘Aan het kruis met hem!’ 23 Hij vroeg: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan het kruis met hem!’ 24 Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst nergens toe leidde, dat het er integendeel naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’ 25 En heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!’ 26 Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij hem eerst nog had laten geselen. 27 De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om hem heen. 28 Ze kleedden hem uit en deden hem een scharlakenrode mantel om, 29 ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden,‘ 30 en ze spuwden op hem, pakten hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd. 31 Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit, deden hem zijn kleren weer aan en leidden hem weg om hem te kruisigen. 32 Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen.33 Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd wordt, wat ‘schedelplaats’ betekent. 34 Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen hij die geproefd had, weigerde hij ervan te drinken. 35 Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, 36 en ze bleven daar zitten om hem te bewaken.37 Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. 38 Daarna werden er naast hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van hem, de ander links. 39 De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: 40 ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!’ 41 Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: 42 ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. 43 Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die hem nu dan redden, als hij hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’ 44 Precies zo beschimpten hem de misdadigers die samen met hem gekruisigd waren. 45 Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 46 Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ 47 Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’ 48 Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken. 49 De anderen zeiden: ‘Niet doen, laten we eens kijken of Elia hem komt redden.’ 50 Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf hij de geest. 51 Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten. 52 De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; 53 na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen. 54 Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’ 55 Vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om voor hem te zorgen, stonden van een afstand toe te kijken. 56 Onder hen bevonden zich Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs. 57 Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. 58 Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. 59 Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen 60 en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok. 61 Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten. (NBV)
Het is een merkwaardig proces zoals dat over Jezus van Nazareth wordt beschreven. Het voldoet niet aan de regels die er in de Joodse Wet geschreven staan. Het is ook geen proces dat onder invloed van Griekse of Romeinse regels zou gevoerd zijn. Het is een nachtelijk proces, duisternis alom en een duister gebeuren. Centraal staat de Hogepriester, iemand die direct financiëel belang had bij de wisselaars en handelaars in de Tempel. Jezus van Nazareth had hem dus in zijn inkomen getroffen. De vraag die wordt gesteld is of Jezus van Nazareth zich zoon van God noemt. Maar wie oplet ziet dat hij zich consequent Mensenzoon noemt. Maar de Mensenzoon komt zittend aan de rechterhand van de Machtige om te oordelen. En dan blijkt het duistere van dit proces. De rechter is tegelijk aanklager en belanghebbende. Een verdediging ontbreekt. Jezus van Nazareth zou een profeet zijn, maar wordt bespot als hij niet profeteert en veroordeeld als hij dat wel doet.
Het is als de moderne dicators die roepen dat alle protest tegen hun optreden komt van Al Quaida, de fundamentalistische terroristen beweging. En Nederlandse journalisten die denken dat het ook wel eens mogelijk zou zijn. Daar hebben eerlijke mensen geen antwoord op. Petrus bijvoorbeeld neemt afstand. Een man die zo gelaten zich kan laten bespotten en martelen, die zonder protest het meest oneerlijke proces over zich heen laat komen kent hij niet. Net als Judas had hij het begin van de opstand verwacht. Jezus van Nazareth bleek echter elke vorm van geweld, elk verzet af te wijzen. Als hij zich dan herinnert dat diezelfde Jezus van Nazareth al had voorspeld dat hij hem zou verloochenen kan hij niet anders dan huilen. Alle rechtvaardigheid lijkt dood te zijn. Dat het zogenaamde proces in het Sanhedrin geen echt proces is geweest blijkt uit het vervolg. De Joodse Rechtbank was wel degelijk bevoegd in religieuze zaken vonnis te wijzen, tot de doodstraf door steniging toe. Stefanus zou dat aan den lijve ondervinden. Maar Jezus van Nazareth moest maar door de Romeinen worden berecht. Judas ziet nu pas in dat het forceren van een opstand door Jezus gevangen te laten nemen niet gewerkt heeft. Het leidt onherroepelijk tot de dood, ook zijn eigen dood.
Met het geld van het verraad werd de akker van Jeremia gekocht die als begraafplaats voor vreemdelingen een erebegraafplaats was. Ook de Romeinse overheid vroeg zich niet af of er sprake was van schuld of onschuld maar stuurde aan op de opstand. Als die Jezus van Nazareth die niet wilde leiden dan maar Jezus Barabbas, de zoon van een vader betekent die naam. Zo werd de Koning der Joden bespot met de dood van een slaaf, de kruisdood. Zo werd door de dood van die ene de dood van velen voorkomen. En na de soldaat die een oor verloor en werd genezen, werd ook een misdadiger mee opgenomen in het verhaal en op het hoogtepunt van zijn lijden vroeg hij nog om vergeving voor zijn beulen. Zelfs in de grootste godverlatenheid bleef hij zijn boodschap trouw, in de Geest van de Vader moest ook zijn sterven zijn. En hadden zijn vrienden hem in de steek gelaten, de vrouwen die hem uit Galilea gevolgd waren, volgden hem tot aan het kruis toe.Zo kon hij nog stervend zorgen voor zijn moeder. Dwars door het lijden heen schijnt nog steeds de liefde voor de ander. Zouden wij ook gevolgd zijn naar het kruis?