Hosea 8:1-7

1 Zet de ramshoorn aan je mond! Gieren cirkelen boven het volk van de HEER, want het heeft het verbond met mij geschonden en is in opstand gekomen tegen mijn wet. 2  Hoor ze roepen: ‘O God, u bent toch de onze? Wij zijn uw Israël!’ 3  Maar de Israëlieten wijzen af wat goed is, en daarom zal de vijand hen achtervolgen. 4  Ze hebben een koning aangesteld, maar buiten mij om, leiders gekozen zonder mij erin te kennen. Van hun zilver en goud hebben ze godenbeelden gemaakt, maar voor niets. 5  Want je stierkalf wijst je af, Samaria! Ook ik ben woedend op je: zul je dan nooit tot zuiverheid in staat zijn? 6  Dat kalf komt gewoon uit Israël, het is gemaakt door een ambachtsman, een god is het niet! Nee, het kalf van Samaria zal verpulverd worden. 7 Want wie wind zaait zal storm oogsten. Het zaad brengt geen koren voort, en als het al vrucht draagt dan geeft het geen meel, en als het al meel geeft dan wordt het door vreemden verslonden. (NBV) 

Wanneer wordt er op de ramshoorn geblazen? Bij twee gebeurtenissen. Als er oorlog op komst was dan werden de strijders in Israël door het geluid van de ramshoorn opgeroepen zich te verzamelen. Bij de intocht in Kanaän was het geluid van de ramshoorn de inleiding tot het instorten van de muren van Jericho. De andere gebeurtenis is bij het begin van de Grote Verzoendag. Mensen die voortdurend eigenlijk alles wat de God van Israël niet wil. Er leiden mensen honger, er zijn gevangenen waar geen aandacht voor is. Lammen en blinden zijn afhankelijk van giften en aalmoezen en hebben geen eigen plaats in de samenleving.  

Naar de weduwen en wezen wordt maar weinig omgezien. De God van Israël maakt zich daar kwaad over en er moet weer een verzoening plaatsvinden, mensen belijden schuld, hebben berouw en beloven zich weer aan de tora te gaan houden. Dat is in dit gedeelte van Hosea dus ook het geval. God begint een oorlog tegen het volk omdat het volk zich gekeerd heeft tegen het verbond. Ze doen vroom aan worship en praise maar ze doen het tegendeel wat gevraagd is. Ze aanbidden idolen, mensen die mooi kunnen praten maar niets zeggen en maken zilveren en gouden beelden die goden moeten verbeelden. Belangrijk zijn dan ook de bondgenootschappen die het volk heeft gesloten.

 In die bondgenootschappen worden ook de wederzijdse goden erkent en van een verbond met de God van Israël is geen sprake. Het ziet er allemaal wel fraai uit maar het is als het zaaien van wind, je oogst storm. De opbrengst van je samenleving wordt door vreemden verslonden. Israël is niet langer het licht voor de volken dus de volken komen de melk en de honing zelf halen. Het zet ons voor de vraag wat we moeten toen met de toenemende honger in de wereld. Met de vluchtelingen die honger en geweld ontvluchten en bij ons het heil zoeken dat  we zouden moeten delen. Hosea roept niet tot een volk uit het verleden maar roept ons op tot aansluiting bij het verbond van de God van Israël.

Plaats een reactie