1 Samuel 21:2-10
2 David begaf zich naar Nob, naar de priester Achimelech. Deze kwam hem ongerust tegemoet en vroeg: ‘Waarom bent u alleen, waarom is er niemand bij u?’ 3 ‘Orders van de koning, ‘antwoordde David. ‘De koning heeft me belast met een opdracht waarvan niemand iets mag weten. Mijn mannen wachten op me op een afgesproken plek. 4 Maar nu terzake: wat hebt u in voorraad? Geef me vijf broden, of wat u anders in huis hebt.’ 5 ‘Gewoon brood heb ik niet, ‘antwoordde de priester. ‘Ik kan u wel gewijd brood geven, maar alleen als uw mannen geen omgang met een vrouw hebben gehad.’ 6 ‘Wij hebben zoals gewoonlijk de verplichting op ons genomen om ons van de omgang met vrouwen te onthouden, ‘antwoordde David. ‘Altijd als ik er met mijn mannen op uittrek zijn wij en alles wat we bij ons hebben gewijd, zelfs als het een gewone onderneming betreft. Dus vandaag zijn we zeker gewijd.’ 7 Daarop gaf de priester hem gewijd brood, want hij had geen ander brood dan het toonbrood uit het heiligdom, dat om de zoveel dagen wordt ververst. 8 Er bevond zich daar op die dag ook een dienaar van Saul, een zekere Doëg uit Edom, de opzichter van Sauls herders. Hij was daar vanwege een of andere verplichting aan de HEER. 9 ‘Hebt u hier misschien ook een lans of een zwaard?’ vroeg David aan Achimelech. ‘Ik heb niet eens mijn zwaard en mijn andere wapens kunnen meenemen, zoveel haast was er bij de opdracht van de koning.’ 10 ‘Ik heb hier het zwaard van de Filistijn Goliat, die u in de Terebintenvallei verslagen hebt, ‘antwoordde de priester. ‘Daar hangt het, achter het priestergewaad, gewikkeld in een doek. Als u wilt kunt u het meenemen. Een ander wapen is hier niet.’ ‘Zoals dit is er geen tweede, ‘zei David. ‘Geef het mij.’ (NBV)
In het boek Deuteronomium worden in hoofdstuk 23 de regels gegeven voor soldaten die toch in oorlog zijn. Het gebod waar ze zich aan te houden hebben is het “Gij zult niet doden”, maar iedereen snapt dat je over het algemeen geen oorlog of veldslag kan winnen zonder een tegenstander te doden of te verwonden. Eigenlijk moeten soldaten dus bestraft worden voor het overtreden van een van de grondregels voor een menselijke samenleving. Dat zou echter niet eerlijk zijn als ze er op uit trokken om het volk te beschermen tegen een gewelddadige vijand en zo deden wat de God van Israël van hen verwachtte. De regels gaan er daarom vanuit dat God zelf de legerplaats bezoekt om de soldaten te redden van die straf.
De legerplaats is daarom een heilige plaats, net als de Tempel of bij ons de Kerk. De legerplaats moet schoon zijn en netjes en bevrediging van lusten is er niet bij. Deze regels spelen in het verhaal van vandaag een grote rol. David is op de vlucht voor Saul. De ruzie tussen Saul en zijn zoon Jonathan heeft voldoende duidelijk gemaakt dat Saul er op uit is David te doden. Maar David wil leven. Hij weet dat er in Nob een heiligdom was voor de God van Israël. En aan de hogepriester van dat heiligdom Achimelech vroeg hij om eten. Het enige eten dat er was was het brood voor de God van Israël.
Ook brood moet gedeeld worden en om te tonen dat men bereid was zelfs het brood te delen was er in het Heiligdom een tafel waarop steeds verse broden werden gezet voor de God van Israël. Niet om die God te voeden maar om ze te laten zien, toonbroden werden ze genoemd. Alleen de priesters mochten ze eten als ze ververst zouden worden. Maar levensgevaar breekt de wetten van de Tora. Het leven van een mens is altijd belangrijker. En als de soldaten en David zich houden aan de overige regels van de Tora dan is het toegestaan de broden te eten. Het zwaard van de reus Goliat geeft aan hoeveel kracht David van God heeft gekregen, want ook dat kwam niet van hemzelf.