Genesis 46:28-34
Juda was dus echt de plaatsvervangend leider geworden, de eerstgeborene met voorbijgaan van Ruben. In de Bijbel worden vanzelfsprekende maatschappelijke posities nu eenmaal voortdurend omver geworpen. Veel later zal blijken dat ook een erfelijk koningschap nergens op zal uitlopen, maar in de geschiedenis van Israel nemen de eerstgeborenen een bijzondere positie in. Jacob zelf was immers ook niet de eerstgeborene, toch nam hij de erfenis van Izaak over en zette de droom van Abraham voort. Ook Juda was niet de eerstgeborene en veel later werd zijn stam de belangrijkste, dat begint hier. Jozef bereikt inmiddels de hoogste positie. Het Hebreeuwse woord voor wagen dat hier wordt gebruikt kan ook vertaald worden met zonnewagen, koningswagen of strijdwagen. Neem maar aan dat die Jozef zijn voornaamste wagen heeft gebruikt om zijn vader te begroeten. Het “eerst Napels zien en dan sterven” wordt hier herhaald. De missie van Jacob is vervuld, de toekomst van zijn nageslacht is veilig gesteld en nog wel door zijn lievelingszoon die hij al jong met een veelkleurige koningsmantel had bekleed. Dat land Gosen dat Jozef hen had toegewezen lag in de delta van Egypte. Het was vruchtbaar grasland. De Egyptenaren zelf hadden er weinig aan, zij waren landbouwers, maar voor de veetelende Hebreeën was het nuttig land. Die veetelers stinken overigens. Wie wel eens bij een veeboer op visite is geweest zal zich de geur herinneren. Er zijn mensen die dat lekker vinden ruiken maar stedelingen en akkerbouwers vinden het meestal maar niks. De Egyptenaren dus ook niet, ze hadden er een gloeiende hekel aan met deze nomaden samen te moeten eten hadden we eerder al eens gelezen. Maar vlees van koeien en schapen en kaas van geitenmelk is niet genoeg om in leven te blijven, ook brood is daarbij nodig. In onze dagen trouwens ook groente, maar daarover vertelt het verhaal niet. Daarom moeten de Hebreeuwse relaties van Jozef benadrukken dat ze veefokkers en herders zijn. Dat maakt het voor de Farao gemakkelijker om ze het land Gosen toe te wijzen. We vinden hier wellicht het begin van het gebod “eert Uw vader en Uw moeder”. Bij dat gebod gaat het immers niet om een gehoorzamen aan mensen alleen omdat ze nu eenmaal vader en moeder zijn. Als die vader of die moeder geheel verkeerde dingen van hun kinderen vragen is het juist goed dat die kinderen ongehoorzaam zijn en er met anderen over gaan praten. Maar het gebod wijst er op dat je je afkomst nooit mag verloochenen. Ze hoeven zich er niet voor te schamen herders en veefokkers te zijn en van herders en veefokkers af te stammen. Zelfs voor de afstamming van slaven hoeven ze zich later niet te schamen. Wij hoeven dat ook niet en, mooier is nog, we hoeven het ook niet van anderen te vragen zich te schamen voor hun afkomst.