Nehemia 10:29-34
Zo neemt het volk de verplichting op zich de Wet weer te gaan houden en juist door het houden van die Wet zich te onderscheiden van de andere volken. Dat is niet gemakkelijk. De anderen houden de Sabbath niet, ze kennen niet een dag in de week waarop niet wordt gehandeld of gewerkt. De anderen hebben meerdere goden, goden van vruchtbaarheid en het volk Israel kenmerkt zich door het hebben van een God zonder naam en zonder gezicht. Zij hebben een God die er is, die met hen meeging in ballingschap en hen terugbracht toen zij zich die Wet weer herinnerden. De meest merkwaardige regel die ze aannamen was die van het zevende jaar. Dan werd er niet gewerkt, niet geploegd, niet gezaaid, niet gemaaid. Bovendien werden dan de schulden kwijtgescholden. Dat je het land in het zevende jaar met rust moet laten was al een oude regel. Die was er al voor de ballingschap. Maar dat kwijtschelden van schulden was nieuw, tenminste in het zevende jaar. In de oude belofte van vrijheid was het kwijtschelden van schulden en de mogelijkheid weer opnieuw te beginnen een zaak van het vijftigste jaar, het bijzondere jaar dat het jubeljaar werd genoemd. Natuurlijk moet er ook voor de Tempel gezorgd worden. Daar werd de Wet bewaard en daar kwam je bij elkaar om de Wet te leren en te horen hoe die Wet in de dagelijkse praktijk moet worden toegepast. In onze samenleving kennen we de wetten van het land meestal maar met mate. Zelfs als de verkeersregels een beetje worden veranderd moet het Openbaar Ministerie vaststellen dat zeer veel automobilisten de kennis over verkeersregels kwijt zijn geraakt. Wij hebben ook geen plaats om bij elkaar te komen om de wetten van het land te horen uitleggen en te helpen dragen. Daarom hebben politie en justitie het soms moeilijk en worden bedreigd door mensen die zich beperkt voelen door de wetten die we hebben. In het Israel van Nehemia nam iedereen op zich om elk jaar belasting te betalen. Er staat dat ze voor de offers bij de Tempel zijn, maar wie nog eens terugbladert in de wetboeken die waren uitgelegd aan het volk zal zien dat die offers uiteindelijk het voedsel voor de Priesters en Levieten zijn. Belasting is voor Israel dan ook geen last maar een vreugde omdat ze een Wet hadden waar ze allemaal een beroep op konden doen. Daar was die Tempel voor. Daar waren die Priesters en Levieten voor. Zodat er een rechtvaardige samenleving zou ontstaan waar zorg voor mensen en respect voor het land voorop zouden staan. Niemand hoefde daar bang te zijn aan de kant komen te staan. Wij kunnen er misschien nog eens een voorbeeld aan nemen.