Nehemia 7:1-60
Er staat in het derde vers een foutje in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Als je de grondtekst nauwkeurig leest dan begrijp je dat de poorten van de stad niet geopend moeten worden bij het opgaan van de zon, als iedereen nog in bed ligt, maar als het warm geworden is, de koude van de nacht verdreven en iedereen weer wakker en waakzaam is. Zo moet je poorten ook niet pas sluiten als de zon onder is, maar al in het begin van de avond zodat iedereen zich veilig kan terugtrekken in het eigen huis. Die veiligheidsmaatregelen waren nodig omdat er nog maar weinig inwoners waren en eigenlijk waren er ook nog maar weinig huizen herbouwd. De bouw van de Tempel en de stadsmuur met de poorten had absolute voorrang gehad. Veiligheid is een absolute voorwaarde om tot wederopbouw te komen. De mensen in Uruzgan, Afghanistan, weten er alles van. Als wat vandaag werd opgebouwd morgen kan worden afgebroken komt er van herstel van de samenleving weinig terecht. In het verhaal van vandaag zullen veel lezers bij vers 7 langzaam afhaken. Wat moet je met al die namen en aantallen die hier staan. Het is zelfs bijna een herhaling van de lijst die ook in Ezra 4 voorkomt. Maar voor de Joden is een geslachtsregister een belangrijke zaak. Steeds grijpt zo’n lijst met namen terug op het boek Jozua waar beschreven staat onder welke families het land Israel was verdeeld en wie welk stuk land toeviel. Elke vijftig jaar was er een zogenaamd jubeljaar waar iedere familie weer opnieuw met dat stuk land zou kunnen beginnen. Dat jubelaar was nooit echt gehouden maar profeten hadden er door de geschiedenis heen op teruggegrepen en het had de ballingen in Babel de hoop gegeven dat ooit terugkeer naar een land waar hen recht zou worden gedaan mogelijk zou worden. Nehemia maakt zo’n nieuw begin. En dan blijken die geslachtsregisters wel degelijk van belang. Voor ons herkennen we wellicht de naam Asaf die in vers 44 wordt genoemd. In het boek van de Psalmen komt de naam al voor en kennelijk had het geslacht van Asaf een eigen zangbundel waaruit een aantal psalmen in het Boek terecht zijn gekomen. Het waren de tempelzangers die de diensten van de levieten en de priesters een bijzondere rituele kleur gaven. De Bijbel spreekt niet veel over de manier waarop de diensten bij de Tempel plaatsvonden. De offers waren bestemd voor de maaltijden van de tempeldienaren. De Israelieten moesten tenminste een aantal keer per jaar zorgen voor een maaltijd met de Levieten, de armen en de vreemdelingen. Maar de overlevering van de Tempel van Salomo kende kennelijk ook de slaven van Salomo, hun afstammelingen krijgen hier een eigen plaats in de Tempel. Zo was er een begin gemaakt met een nieuwe samenleving. Iedereen hoorde er bij en voor iedereen was er een eigen plaats. Dat maakt die uitgebreide lijst ook duidelijk. En daarmee volgt ook de vraag hoe dat eigenlijk bij ons zit.