1 Tessalonicenzen 4:13-18
Je kunt je hele leven werken voor anderen maar aan het eind ga je toch dood. In de tijd van Paulus was het soms nog erger want er waren mensen in de gemeente die gedood werden juist omdat zij omkeken naar het lot van de armsten in de stad. Is de dood een passende beloning voor de trouw aan het woord van God? Dat wil er bij niemand in. Gelovig of ongelovig, als je het gebod volgt je naaste lief te hebben als jezelf dan gun je niemand de dood als het laatste woord. Het feit dat Jezus van Nazareth op de een of andere manier de dood heeft overwonnen en zich na zijn dood aan zijn leerlingen liet zien doet niet af aan het feit dat sindsdien toch al die volgelingen dood zijn gegaan en we dat met z’n allen geen beloning vinden voor alles wat ze hebben opgegeven. Hoe zit het dan met de dood en het leven na de dood? We weten het niet. In het boek Genesis lezen we dat God het leven van de mensen in tijd heeft begrensd en dat de adem van God, waarmee aan de mens het leven werd gegeven, terug keert naar God zelf. Dat is een mooi beeld en een eenvoudig beeld. Onze adem maakt na onze dood weer deel uit van God. Dat kan je troosten. In de tijd van Paulus deden de wildste verhalen de ronde over dat deel uitmaken van God. De Grieken en Romeinen geloofden in een dodenrijk, met een rijk voor slechte doden en velden voor goede doden. Dat geloof is dus bijgeloof. Paulus vertelt dan dat er een dag komt, nog tijdens zijn leven, dat alles op de wereld zal veranderen. Dat God werkelijk bij ons zal komen wonen en dat de doden uit hun graf zullen ontwaken en levende gelovigen en opgestane gelovigen op de wolken zullen worden weggevoerd. Ook dat moet een beeld zijn om uit te drukken dat onze adem terug zal keren bij God. In het boek “Openbaringen”, wordt dat beeld weer op een andere manier verwoord. Daarom kunnen we rustig zeggen dat we niet weten wat er na onze dood gebeurt. Aangezien de boodschap van de Bijbel is dat God voor ons zal zorgen hoeven we ons er ook niet druk om te maken. Als we kiezen voor het leven, kiezen we ook voor het leven van onze naaste en zijn we bedroefd om iedereen die het leven verlaat. Het meest bedroefd mogen we zijn om hen die ons nabij zijn geweest in het leven. Troost is dat God voortaan voor hen zorgt. Maar soms is dat een schrale troost. Het verlies van jonge kinderen, het verlies van jonge mensen, van nog lang niet oude geliefden, van geliefden met wie je vele jaren bent opgetrokken, wordt niet minder van de gedachte dat ze bij God zijn. Dat God ze beter bij ons had gelaten is vaak een zeer te begrijpen gedachte. Maar geen verdriet hebben is erger, misschien dat ook verdriet kan troosten, verdriet omdat we voor het leven kiezen en dat leven ook willen voor onze naaste.