2 Tessalonicenzen 2:13-17
Het mag duidelijk zijn dat de schrijver van de brief aan de gemeente in Tessalonica de leden van de gemeente daar hoog heeft zitten. Nu zijn de brieven die in het Nieuwe Testament zijn beland niet alleen bestemd voor de geadresseerde naar wie ze zijn vernoemd. Die brieven waren voor iedereen en gingen van hand tot hand nadat ze geschreven waren en die brieven zijn nog steeds voor iedereen, daarom staan ze in de Bijbel. Heeft de schrijver van deze brief ons daarom ook zo hoog zitten? Als we net zijn als de gemeente in Tessalonica wellicht wel. Hoe was die gemeente en wat zouden wij daarvan kunnen leren? Deze passage uit de brief geeft daar iets van een antwoord op. De gemeente behoort tot de eersten die de Weg van Jezus van Nazareth zijn gaan volgen. In onze cultuur hebben we dat verhaal over die weg al meer dan duizend jaar mogen horen maar omdat we telkens opnieuw geroepen worden die weg te gaan en ons af te keren van de weg die in de wereld wordt gevolgd mogen ook wij ons rekenen tot de eerstelingen, je moet er fris tegenaan kunnen kijken.
De gemeente in Tessalonica staat daarmee in een traditie. Nu was Jezus van Nazareth niet het begin van die traditie. Integendeel, want hij riep immers, in navolging van Johannes de Doper, op tot terugkeer naar het volgen van de Wet van de Woestijn, eerlijk delen en houden van je naaste als van jezelf. Die eeuwenoude traditie, waarmee een heel volk, na hun ontsnapping uit de slavernij, in de Woestijn was begonnen, monde uit in de manier waarop Jezus van Nazareth met de minsten in zijn tijd omging. In die traditie stond de gemeente in Tessalonica en in die traditie mogen wij dus ook gaan staan. Er wordt hier dan ook gesproken over het Evangelie dat ons geroepen heeft en de liefde die we gezien hebben. Dat Evangelie, letterlijk betekent dat “blijde boodschap”, was, volgens het Evangelie van Lucas, de verkondiging van de bevrijding van de armen. Niet een bevrijding door geweld maar een bevrijding door de Liefde.
En daarmee wordt de wens dat wij gesterkt mogen worden in al het goede dat we doen en zeggen ook een wens voor ons. Dat goede geldt op alle terreinen, de voedselbanken, de zorg voor vreemdelingen, de zieken, de gevangenen, de afschaffing van de tolmuren, de strijd tegen klimaatveranderingen die als eerste de armen treffen en noem maar op. Dat geld ook voor de zorg voor de scholieren die in aktie komen tegen de verloedering in het onderwijs. Natuurlijk moeten we ze voorhouden dat geweld en vernielzucht niet de weg is om te gaan, maar ouders en leerkrachten dienen niet te luisteren met oordopjes in zoals politici soms doen. Telkens weer worden we geroepen op te staan en onze stem te verheffen tegen de zelfzucht die de rijken, middengroepen genoemd, beschermt en voor de armen overal ter wereld op wie bezuinigd wordt. Onze naasten, onze broeders en zusters, wonen tot aan de einden der aarde, die kunnen we niet in de steek laten, ook vandaag niet.