Jesaja 30:6-18
We lezen om te beginnen een uitspraak over de dieren van het Zuiderland. Dat zegt ons niet zoveel, maar als we naar de kaart van Israël kijken dan ligt het voor de hand te denken dat het zal gaan over de woestijn en vooral over de roofdieren die zich in de wildernis schuilhouden. Nu is het Hebreeuws een aardige taal, de schrijftaal kent geen klinkers. En als je in een woord de klinkers vervangt door andere klinkers dan betekent het woord ineens iets anders. Geleerden die met die dieren uit het Zuiderland niet zo tevreden waren hebben nog eens nauwkeurig naar de tekst gekeken en komen dan met het nijlpaard van Egypte en dat slaat direct op het verbond dat Juda met Egypte had gesloten, dat was immers een loos en leeg verbond. Tussen Israël en Egypte lag inderdaad die woestijn die ze maar al te goed kenden, waar karavanen doorheen trekken met ezels en kamelen. Eén zo’n karavaan had ooit Jozef meegevoerd als slaaf naar Egypte.
Als we het hebben over profeten dan hebben we het al snel over onheilsprofeten. Mensen die langs de kant van de weg staan om te vertellen hoe slecht we wel zijn en hoe schandalig we ons gedragen. En als je uitgescholden wordt voor onhandelbaar volk, voor kinderen vol bedrog die niet willen luisteren dan is dat niet zo heel vreemd. Maar volgens dit deel uit het boek van de profeet Jesaja ligt dat ook aan onszelf. Wij horen van die profeten alleen maar de verwijten. Wij horen niet naar het visioen, naar de analyse van de waarheid zoals die oplicht in het licht van de God van Israël. Kijk maar eens naar het laatste vers uit het gedeelte van vandaag. Er zal volgens de profeet een ogenblik komen dat de God van Israël voorbij ziet aan al die slechte dingen van het volk en zich zal ontfermen. Het is een God van recht staat er. Hoezo? Als je fout doet moet je veroordeeld worden! Maar niet bij de God van Israël, recht is voor die God: mensen tot hun recht laten komen.
Het visioen dat de profeten ook ons voorhouden is dat als je leeft volgens het principe dat je je naaste lief moet hebben als jezelf, als je een samenleving zo inricht dat de minsten mee kunnen delen en tot hun recht komen, dat de armen beschermd zijn en er voor de weduwe en de wees wordt gezorgd, dat vreemdelingen gastvrij worden opgenomen en waar geen angst meer is voor een ander dat het dan goed zal gaan met het volk, dat dan het volk in vrede leeft. De voorwaarden die de profeten schetsen voor een volk dat in vrede leeft zijn niet heel ingewikkeld. Ze konden in de tijd van de profeet Jesaja worden toegepast en vele eeuwen daarvoor toen het volk door de woestijn trok en ze kunnen in onze dagen worden toegepast. We hoeven zelfs niet te wachten tot onze volksvertegenwoordiging ze in wetten en regels heeft weten vast te leggen. We kunnen een volksvertegenwoordiging kiezen die van die regels uitgaat, maar nog beter is gewoon zelf met de regel dat we onze naaste liefhebben als onszelf te beginnen. Dat kan elke dag weer opnieuw, zelfs vandaag weer.