Jesaja 1:10-20
Godsdienst is een rare zaak, zeker de Godsdienst van Israël en daaruit gegroeid het Christendom. In Jeruzalem stond een Tempel en bij een godsdienst zou je tenminste een Tempel verwachten. In andere landen staan tenminste ook Tempels, de Hindoes hebben ze, de Boedisten, de Romeinen hadden ze net als de Grieken en de Egyptenaren. En in Latijns Amerika vinden we nog oude Tempels van de Maja’s. En bijna van nature weten we wat we daar moeten doen, daar moet je offers brengen aan de goden. Daar zijn priesters die de offers in ontvangst nemen en dan in jouw bijzijn op altaren verbranden zodat de rook opstijgt naar de goden. Soms worden de offers ook voor de goden neergelegd, daarvoor staan er dan beelden. Wij hebben dat in onze kerken niet meer zo maar op vakantie kom je nog wel eens in kerken met een heleboel beelden waar dan een kaarsje voor wordt gebrand, dat is dan ook een mooi gebaar.
Dat volk Israël moet in de dagen van de profeet Jesaja ook wel erg godsdienstig zijn geweest. We lezen vandaag over schapen, vetgemeste kalveren, stieren, rammen en bokken. De mensen lopen de voorhoven van de Tempel plat. Maar waarom roept de profeet dan dat ze moeten ophouden met die offers, dat God ze niet meer wil? We moeten daarvoor in gedachten die Tempel in. Daar staan geen beelden, daar horen tenminste geen beelden te staan want het volk Israël had ze gemist en daarom beelden van goden van buurvolken neergezet. Maar de God van Israël had verboden beelden te maken om in een Tempel te zetten. Eigenlijk was het gebod van de offers dat je de Priesters te eten moest geven en een paar keer per jaar bij de Tempel een maaltijd moest houden met de armen, met je familie, met de rechters die Tempeldienaren waren, met de vreemdelingen uit je dorp, met de knechten en de slaven. Dat was godsdienst.
De Godsdienst van Israël is dienst aan de naaste. Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf vatte alle geboden van de godsdienst in één regel samen. God liefhebben boven alles doe je dus door je naaste lief te hebben als jezelf. En dat is niet te vinden in overvloedige offers. Dat vindt je in eerlijk leven, in rechtvaardigheid, in het bestrijden van onderdrukking, in het beschermen van weduwen en wezen. De profeet moet het allemaal nog eens opnoemen. Maar dat zijn we ook in onze dagen nog wel eens vergeten. Dan vragen we of zieken en gehandicapten extra willen betalen voor hun zorg, dan moeten de armen het zelf maar uitzoeken. Ook wij worden opgeroepen anders te gaan doen. Gelukkig dat we elke dag opnieuw mogen beginnen, dan verkeert alles wat we gedaan hebben in haar tegendeel, wat verkeerd was wordt goed. Dat is het rare van onze godsdienst, als we werkelijk de dienst aan de naaste gaan verrichten dan valt het beste deel van het land ons toe, niet als beloning maar omdat we er weg mee weten, weg naar de mensen die het nodig hebben. Elke dag mag het weer opnieuw, ook vandaag weer.