Jesaja 1:1-9
Hier beginnen we te lezen in het boek van de profeet Jesaja. Een bijzonder en indrukwekkend boek. Een boek dat vertelt hoe de God van Israël blijft zorgen voor het volk Israël ook al is er van dat volk en vooral van dat volk als volk van de God van Israël niet veel meer over. We lezen dat gelijk in deze eerste negen verzen. Jesaja kreeg zijn visioenen toen Uzzia stierf. Jesaja heeft meerdere koningen meegemaakt. Wie het hele boek van de profeet Jesaja bestudeert zal het opvallen dat het eerste deel gaat over de ondergang van het rijk Juda, het tweede deel over de ballingschap en het derde deel over de terugkeer uit de ballingschap. De profeet Jesaja staat dan ook meer voor een school van profeten dan voor één persoon die alles zou kunnen hebben meegemaakt. Die school gelooft in het herstel van het vredesrijk van een volk dat zich richt naar de Wet van de God van Israël, de Wet die zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf.
In de dagen waarin dit begin van het boek van de profeet Jesaja speelt was Israël uiteengevallen in twee rijken, een noordelijk rijk dat Israël werd genoemd en dat Samaria als hoofdstad had en een zuidelijk rijk dat Juda werd genoemd en dat Jeruzalem als hoofdstad had. Beide rijken hadden hun eigen koningen en hun eigen legers en in beide rijken was nog iets van de godsdienst voor de God van Israël te vinden. Maar de twee rijkjes werden omgeven door een groot aantal kleine koningkrijkjes. Ook die hadden eigen koningen en eigen legertjes, ook eigen goden. In het zuiden lag de grootmacht Egypte en in het noorden lag de grootmacht Assyrië dat later overwonnen zou worden door Babel. De godsdiensten van de kleine koningkrijkjes rond de beide Joodse rijken hadden ook zo hun aanhang in Juda en Israël en de Koningen van Juda en Israël probeerden met bondgenootschappen met hun buren een macht te vormen die de grootmachten uit het noorden en zuiden zou kunnen tegenhouden.
Voor Jesaja en zijn school was er maar één grootmacht die de ondergang van Juda en Jeruzalem had kunnen tegenhouden. Dat was de God van Israël zelf. De ontrouw van het volk aan het recht zoals dat door de God van Israël was geschonken aan het volk had volgens Jesaja de ondergang veroorzaakt. Een volk dat niet meer zorgt voor de zwaksten in de samenleving, dat leeft voor zichzelf en niet meer om de vreemdelingen geeft, die de weduwe en de wees verwaarloost, die de zwakke aan de kant van de weg niet meer ziet of hoort dat gaat ten onder. Er is volgens Jesaja in zijn tijd nog maar een kleine rest overgebleven dat blijft geloven in de Weg van de God van Israël. En daarmee zijn we midden in de tijd van onze economische crisis in onze tijd beland. Ook bij ons is er nog maar een kleine rest die gelooft in ontwikkelingssamenwerking en eerlijke handelsverhoudingen, die de vreemdelingen in ons midden recht wil verschaffen, die zorg heeft voor de gehandicapten en de chronisch zieken, die de zwakken en de minsten te hulp wil komen. Wie wil blijven geloven in de verhalen uit de Bijbel zal het daarbij moeten houden. Gelukkig mogen we elke dag opnieuw die Weg op mogen gaan, ook vandaag weer.