Spreuken 16:23-33
Opnieuw moeten we ons realiseren dat we steeds maar kleine stukjes uit de Bijbel lezen en daardoor de kans lopen de grote lijn uit het oog te verliezen. We lezen vandaag opnieuw een stukje “wijsheidsliteratuur” en het begin van alle wijsheid is het ontzag voor de God van Israël die de mens heeft opgedragen de naaste lief te hebben als zichzelf. Iemand die dat doet is een wijze, die heeft een wijs hart en spreekt dus verstandige woorden. Alle mooipraters dienen daaraan te worden gemeten. Het gaat er dus niet om of er mooie taal wordt gesproken, of het logisch klinkt wat er gezegd wordt, nee de maat is of datgene wat er gezegd wordt iets gaat uitmaken voor de armsten onder ons, de minsten van het volk. Daarover iets te zeggen is vriendelijk in meest letterlijke betekenis van het woord. Zoals de God van Israël zich openbaart als een vriend van de armen zo zal elke spreker zich moeten bekennen tot die God.
De wijze staat tegenover de dwaas. De mens die zelf wel weet waar het op uit loopt met zijn leven. En die mens heeft gelijk, we gaan allemaal dood en dan houdt het op. Zo lang we leven zullen we moeten zwoegen om te eten anders hebben we honger. Maar als je nergens en niets tot nut wil zijn en dus niet wil delen met wie niets heeft en dus hongert dan roep je het kwaad op, dan dwing je de hongerenden tot diefstal en misschien wel tot geweld, tot opstand waarbij de bezitter en de bezitloze alles verliezen wat er te verliezen valt. De egoïst zaait op die manier voortdurend verdeeldheid, drijft vrienden uit elkaar en bedriegt zelfs zijn vrienden. Gedogen van deze zelfzucht, heimelijk een oog dichtknijpen, is zelf al meedoen aan het kwaad.
Verlaat daarom de weg van het kwaad voordat het te laat is. Oude mensen worden vaak wijs genoemd omdat zij geleerd hebben dat je alleen van delen rijk kunt worden, dat vrede bewaren veel meer vreugde geeft dan onmin en onenigheid te zaaien. En heel af en toe staat er een grapje verscholen in de Bijbel. Probeer maar eens een paar dobbelstenen in een mantel te gooien die ze tegelijkertijd bedekt. Wat dan de worp is zal altijd in het duister blijven. Het openen van de mantel zal ook het opnieuw rollen van de stenen veroorzaken. Daarom is het onnut om uit het werpen van het lot de toekomst te voorspellen, alleen God weet de toekomst en als je dat gelooft dan weet je dat in de toekomst altijd de liefde verborgen is die op je wacht en eigenlijk nooit het onheil. Met angst hoeven we de toekomst dan ook niet tegemoet te treden. Wij mogen het bij vandaag houden, vandaag wachten de armen weer op onze zorg, wachten zwakken en zieken tot wij onze hand uitsteken. Dat mogen we van God elke dag opnieuw doen, ook vandaag weer.