Maleachi 1:6-14
Â
Ze kunnen dan wel een mooie Tempel bouwen, zo een als ze gewend waren te zien in Babel. En de priesters hadden ongetwijfeld fraaie gewaden waaraan je direct kon zien dat ze Priester waren. Ook zullen de rituelen met de nodige plechtigheid en pracht en praal zijn uitgevoerd. Maar toch deugde het niet. De offers van deze God zijn niet voor hemzelf. Met deze offers moet je zelf maaltijd houden, met je familie, met de tempeldienaars, met de armen en met de vreemdelingen die je helpen. Dan kun je je er niet afmaken met zomaar offerdieren. In de oude wetten stond dat er aan die offerdieren niets mocht mankeren. God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf betekent dat hulp voor een ander geen fooi is, dat overgeschoten tweede hands of onbruikbaar spul niet genoeg is. Armen helpen alsof je jezelf helpt betekent dat de armen zich moeten kunnen vertonen in dezelfde kringen als jij je vertoont. Vreemdelingen een plek geven in je eigen samenleving betekent dat die vreemdelingen mee kunnen doen zoals jij meedoet.
De Priesters uit de tijd dat deze profetie werd geschreven moesten dat nog leren. Ze hadden wel de oude verhalen over Abraham bewaard, ze hadden nog weet van de uittocht uit Egypte, maar de manier waarop in Babel religie werd beleden stond hun te veel op het netvlies. In de meeste godsdiensten gaat het immers om het uiterlijk vertoon, om de pracht van kleren, om de kleuren en om de massaliteit van het toegestroomde publiek, om de betovering. Het is door de eeuwen heen steeds weer moeilijk om je voor te stellen dat dat niet geldt voor de godsdienst van de God van Israel. Dat het daar gaat om mensen en niet om pracht en praal. Aan de God van Israel is geen pracht toe te voegen. Daar kan geen mens iets aan bijdragen. De mens kan alleen iets bijdragen aan de liefde voor de minste schepselen van die God, de mensen die het moeilijk hebben, de hongerenden, de bedroefden, de zieken, de gevangenen, de onderdrukten. Toen in die samenleving zo goed als in de onze, aan de vreemdelingen die in ons midden zijn.
Wat dat betreft verschilt de samenleving zoals die in deze profetie wordt beschreven niet al te veel van de onze. Ook in onze samenleving staan pracht en aanzien hoog genoteerd en worden armen, gehandicapten en vreemdelingen met het slechtste afgescheept. Vreemdelingen die ons land moeten verlaten worden onnodig en veel te lang opgesloten stelde Amnesty International vast, zelfs kinderen worden lang opgesloten als hun ouders uitgewezen zijn. Op de zorg voor zieken en gehandicapten wordt fors bezuinigd, waar iedereen er op vooruit gaat gaan zij er op achteruit. Het is of de priesters uit deze profetie ook bij ons aan de macht zijn. Het is tijd voor een bode als de schrijver van deze profetie. We kunnen die taak ook allemaal vervullen. Er zijn tegenwoordig middelen te over om je mening kenbaar te maken, maak er gebruik van en laat weten dat recht en gerechtigheid voor de minsten, voor zieken en gehandicapten, voor vreemdelingen in ons midden, voorop behoren te staan als het gaat om de inrichting van onze samenleving. Met minder hoeven we ook vandaag geen genoegen te nemen.