2 Korintiërs 3:7-18
In het boek Exodus kunnen we dat prachtige verhaal lezen hoe het volk Israël haar Wet van de God van Israël ontving. Hoe het eerst nog mis ging omdat het volk te ongeduldig werd en een gouden kalf maakte. Maar hoe uiteindelijk Mozes opnieuw de stenen platen ontving waar de Wet op gegrifd stond. Toen Mozes met die platen de berg afdaalde glansde zijn gezicht zo erg dat hij zich moest bedekken met een sluier. Paulus vertelt het verhaal op zijn eigen manier, als een negatief gebeuren. Want door de sluier merkte het volk niet dat de glans van het gelaat van Mozes verdween. Er was wel een wet overgebleven maar de Geest van de God van Israël was verdwenen. Paulus stelt dat die Geest weer teruggekomen is met Jezus van Nazareth en omdat de Wet nu gegrifd staat in het hart van elke gelovige is er geen sluier meer nodig omdat die glans van vreugde van het gezicht van elke gelovige te zien is. Alleen als je die Wet als wet leest, met regeltjes, toepassingen, verboden en geboden, compleet met jurisprudentie dan ligt er als het ware een sluier overheen. Dan zet die Wet je niet aan tot daden maar dan dwingt de angst voor het oordeel je handelen. Calvijn merkte al op dat het horen van de Wet je bepaald bij je zonde, bij je overtredingen, maar dat de Geest van Christus, de bevrijder, je vrijmaakt van alle geboden en verboden en je in beweging zet met die Wet. In het Hebreeuws noemt met die Wet de Dabar en dat is het gebod om in beweging te komen. Op die manier kan iedereen er aan mee doen. Joden natuurlijk maar ook de Heidenen. Die Heidenen ontdekten dan wel dat ze geen andere goden meer nodig hadden, een God die je bevrijdt van elke vorm van slavernij is genoeg, maar ze hoefden niet ook nog toe te treden tot het volk van Israël en de gewoonten van Israël over te nemen. Ze mochten zichzelf blijven en hoefden zich alleen af te keren van de gewoonten van hun wereld. Met de Wet van de God van Israël in je hart hoef je niemand meer te doden, niemand meer het leven te ontnemen, dan hoef je van niemand meer het bezit te nemen, van niemand meer te stelen, dan ben je ook op niemand meer jaloers, want je hebt immers alles wat je nodig hebt, je hoeft ook niet meer te liegen, maar je hoeft ook geen andere goden meer te dienen omdat je aan de God van Israël genoeg hebt. Offers zijn ook niet meer nodig, dat wat je offert is hetgeen je deelt met je naaste die het nodig heeft. En je bent bevrijdt van de noodzaak altijd maar te werken en winst te maken, één dag in de week vier je samen met iedereen de dag van de bevrijding, totdat er een wereld komt waarin iedereen bevrijdt zal zijn van alle leed en pijn. Geen wonder dat je een glans op je gezicht krijgt als je zo het leven viert. Het grootste wonder is dat je er elke dag opnieuw mee mag beginnen, elke dag weer, ook vandaag.