Micha 6:1-8
Â
De derde zondag van de advent is een bijzondere zondag. Zelfs voor een adventszondag is die zondag bijzonder. Wie af en toe een kerk bezoekt zal gemerkt hebben dat er verschillende kleuren zijn die de tijden van het jaar aanduiden. De eerste twee adventszondagen was de kleur paars, en laatste week was de kleur ook paars. Maar die derde zondag is de kleur roze, door het paars heen schijnt al het wit van het kerstfeest. In de kerken wordt op die dag over het algemeen het loflied van Maria gezongen, dat lied van “machtigen zal hij van de troon stoten” en “zijn woord wil deze wereld omgekeerd”. Dat lied dat zingt dat wie onvruchtbaar is vruchtbaar zal zijn. Op deze maandag na kerst lezen we thuis verder in Micha en ook die zingt een lied. Een beurtzang, eerst wordt herinnert aan de geschiedenis en dan vraagt de zanger wat er nog gedaan kan worden om God gunstig te stemmen. Als we de bevrijding door God vergeten en onze zelfgemaakte goden aanbidden dan gaat het met de samenleving een verkeerde kant op. Wat moeten we doen om weer op het rechte spoor te komen? Niet anders dan recht doen is het antwoord. Daarmee krijgt de lofzang van Maria een bijzondere klank. “Mijn ziel zingt lof aan de Heer” begint het, “want hij heeft omgezien naar de kleinen”. Dat is ook wat Micha ons voorhoud. Recht doen en de weg te gaan van Recht en Vrede. Maria zong trouwens een heel oud lied op een nieuwe manier. Ooit was er Hanna die geen kinderen kon krijgen en die naar de Heilige Tent ging om te beloven dat het kind dat zij zou krijgen in dienst van God zou worden grootgebracht. Dat kind werd Samuel die het volk zou leiden maar ook de eerste koningen van Israel zou mogen zalven, eerste Saul maar later ook David, die David werd gezalfd in het veld bij Bethlehem, hetzelfde veld waar Jezus werd geboren. Datzelfde lied dat Hanna zong zingt ook Maria. En het oudste kind geven omdat je het niet goed hebt gedaan, een mensenoffer brengen zoals ook Abraham dacht dat zou moeten, wordt omgedraaid in een kind opvoeden tot bevrijding van de armen. Dat moet ons te denken geven. Brengen wij onze kinderen groot tot bevrijders van de armen? Het lijkt er nog niet op. Op het platteland zijn er steeds meer jongeren die hun identiteit ontlenen aan het zich afzetten tegen de vreemdelingen in hun midden. Jongeren ook die zich verloren en vervreemd voelen in onze samenleving. Steeds meer voeren de steden de boventoon in onze cultuur en wordt de cultuur van het platteland behandeld als een lachwekkend gegeven. Omdat het ook de jongeren van het platteland niet lukt vorm te geven aan samen leven, geven ze vorm aan de verkeerde elementen van de stadscultuur, de haatgevoelens en geweld. We kijken dan graag naar de overheid om daar wat aan te laten doen. Maar misschien moeten we samen, in elk dorp en elke stad een groep vormen die met die jongeren in gesprek gaat en samen op avontuur gaat naar een samenleving van recht en vrede. Zodat we die jongeren recht doen, en de vreemdelingen die onder ons zijn.