Jeremia 31:35-40
Dat zou in het jaar 70 heel anders lopen dan we op grond van de uitspraken van de profeet Jeremia hadden mogen verwachten. Toen is de Tempel wel degelijk verwoest. Er zijn er die sinds die tijd op de stoel van God willen zitten en zeggen dat het kwam omdat het volk Israël Jezus van Nazareth verwierp, maar dat oordeel is aan God en niet aan mensen. We moeten Jeremia niet zien als een toekomstvoorspeller maar als een waarheidszegger. Wat is de waarheid voor de mensen die in ballingschap gaan? De waarheid is dat de ballingen terug zullen keren en dat Jeruzalem opnieuw zal worden opgebouwd mooier en groter als het was, dat zelfs de doden op de dodenakker deel zullen uitmaken van de stad van de Tempel van de God van Israël. In de Christelijke gemeente leeft een zelfde droom. Die kun je nalezen in het boek Openbaring van Johannes, daar wordt beschreven hoe de Tempel in de hemel op ons wacht om neer te dalen op aarde, als God zijn tent op aarde spant. Zo komt ook in dit gedeelte begin en einde van de geschiedenis bij elkaar. Geschiedenis begint voor mensen pas als ze snappen dat er een dag en een nacht is met een zon en maan en sterren. Dat er golven zijn die de zee laten bruisen. Dat snappen en daar mee omgaan maakt dat de aarde bewoonbaar wordt, dat mensen kunnen omgaan met hun omgeving en leren die omgeving naar hun hand te zetten zodat ze er van kunnen leven. Dat leven wordt aan de God van Israël toegeschreven. En zo wordt alle wetenschap als een geschenk van de God van Israël gezien. De Bijbel is dus niet in strijd met wetenschap, maar benoemt de wetenschap als een geschenk van God. In dat geschenk is God dus ook niet zelf aanwezig. En als het einde van de geschiedenis is gekomen dan houdt ook het volk Israël, het volk van God, op te bestaan. In de tijd van de profeet Jeremia was wat boven en wat onder de aarde was niet te meten, maar was er wel de zekerheid dat de God van Israël zijn volk niet zou verwerpen. Zo hebben wij de zekerheid dat de God van Israël steeds opnieuw de aanleiding zal zijn om te spreken over de verworpenen der aarde, de hongerigen, de armen, de zwakken, de ontrechten, de slachtoffers van oorlog en geweld, de kinderen die slachtoffer werden van ontspoorde mensen, dat de God van Israël steeds weer de aanleiding zal zijn om daar wat aan en voor te doen. We mogen de zekerheid hebben dat er steeds een volk zal zijn, dat er steeds mensen zullen zijn die ontdekken dat de Wet die in de Tempel bewaard was nu in hun hart gebeiteld staat en die zich daarom inzetten voor mensen die inzet nodig hebben. En omdat die zekerheid er is houdt niets en niemand ons tegen om, hoe duister de wereld er ook uitziet, ons mee te gaan inzetten voor die wereld van de God van Israël. Dat kan en dat mag ook weer vandaag, zoals elke dag.