Marcus 7:31-37
31 Hij vertrok weer uit de omgeving van Tyrus en ging via Sidon naar het Meer van Galilea, dwars door het gebied van de Dekapolis. 32 Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen. 33 Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak zijn vingers in diens oren en raakte met speeksel zijn tong aan. 34 Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’ 35 Daarop gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken. 36 Hij beval de omstanders om aan niemand te vertellen wat er gebeurd was; maar hoe strenger Hij het hun verbood, hoe meer ze het rondvertelden. 37 De mensen waren geweldig onder de indruk en zeiden: ‘Alles wat Hij doet is goed: zelfs doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken.’ (NBV21)
Nog een week en een paar dagen dan is het feest. We vieren dan, op 28 augustus, het ontzet van Groningen in 1672. Nederland werd van vier kanten aangevallen. Het land was reddeloos , de regering redeloos en het volk radeloos. Zo niet de Groningers die zich teweerstelden tegen de Bisschop van Münster, Berend van Galen. Ondanks zijn fraaie kerkelijk aandoende titel was het een machthebber die wilde profiteren van het werk van gewone mensen. Dat is niet de manier waarop in de christelijke kerk met mensen omgegaan hoort te worden. Zo leren we tenminste vandaag uit het verhaal dat Marcus voor ons heeft opgeschreven. Jezus trekt met zijn volgelingen uit Libanon terug naar het land waar hij vandaan kwam, Galilea. Met een kleine omweg door het 10 stedenland, een buitenlands uitstapje dus.
En als hem dan gevraagd wordt een hardhorende weer terug te brengen naar de gemeenschap, spreekt hij de taal van het volk, aramees, niet de taal van de religieuze leiders, het Hebreeuws, of van de bezetter, het Latijn, of van de intellectuelen, het Grieks. Hij doet ons denken aan die Groninger die midden in de bisschoppelijke bommenregen op wacht ging staan bij een gat in de stadsmuur. Toen hem gevraagd werd wat hij daar deed antwoorde hij in zijn eigen taal “kiekintjat”, ik kijk in het gat. Net zo nuchter als die Groninger die zijn dappere daad terugbracht tot een handeling die we allemaal verrichten, uitkijken dus, handelt Jezus, je moet het aan niemand vertellen. Effatha betekend: wordt geopend. Het is niet alleen de straattaal uit de dagen van Jezus, het Aramees, het is ook een woord dat eenvoudig met liplezen kan worden verstaan.
Jezus gebruikt gewoon de zaken waar het volgens het geloof uit die dagen om gaat. Hij raakt de tong en de oren aan. Hij gebruikt speeksel zoals een moeder met een kus een zere knie kan genezen. Hij gebruikt geen onverstaanbare toverformules maar spreekt de taal die iedereen verstaat. Het gaat dus niet om de wonderen, het gaat om de mensen, om je eigen stad, om samen voor elkaar te kunnen zorgen, en om je te weer te stellen tegen profiteurs. Ook tegen profiteurs die zich mooie titels hebben aangemeten. Ooit was gezegd dat in de toekomst de doven zullen horen en de blinden zullen zien. De eenvoud waarmee Jezus dit waar maakt doet ons vragen of wij dat ook niet zouden kunnen. Daarvoor is liefde en aandacht nodig. Hopelijk worden het Groningse doveninstituut en het dovenpastoraat in stand gehouden. Met dit verhaal en dit feest kunnen we er weer tegenaan.