Zacharia 2:1-9
1 Weer sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik vier hoorns. 2 ‘Wat betekent dat?’ vroeg ik de engel die met mij sprak, en hij antwoordde: ‘Dat zijn de hoorns die het volk van Juda, Israël en Jeruzalem uiteen hebben gedreven.’ 3 Toen liet de HEER mij vier smeden zien. 4 ‘Wat komen die doen?’ vroeg ik, en de engel antwoordde: ‘De hoorns hebben Juda uiteengedreven en zijn verzet gebroken, maar nu zijn deze smeden gekomen om de volken op te schrikken en de hoorns neer te slaan die ze hadden geheven om Juda uiteen te drijven.’ 5 Weer sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik iemand met een meetlint in zijn hand. 6 ‘Waar gaat u heen?’ vroeg ik, en hij antwoordde: ‘Ik ga opmeten hoe groot Jeruzalem moet worden.’ 7 Toen verscheen de engel die met mij sprak, en een andere engel kwam hem tegemoet 8 en zei tegen hem: ‘Vlug, zeg tegen die jongeman dat Jeruzalem een open stad zal blijven, niet ommuurd, vanwege het grote aantal mensen en dieren dat er zal wonen. 9 Ik zal zelf rondom de stad een muur van vuur zijn-spreekt de HEER -en haar met mijn luister vullen.’ (NBV21)
Zacharia steekt de bouwers van Jeruzalem en haar Tempel een hart onder de riem. Hij droomt hoe de God van Israël Judea en Jeruzalem zal beschermen. Vanouds sloegen de mensen hun ogen op naar de bergen. Daar werden de goden vereerd, daar woonden de goden die hen zouden hebben moeten beschermen. Maar in de Tempel zong men over de God van Israël waar de hulp vandaan zou moeten komen. Israël had vreemde goden nagelopen. Ze hadden zelfs tempels gebouwd voor die goden op de toppen van die bergen. Ook Mozes had zijn leer immers op een berg van zijn God gekregen? Maar dit is niet een God die je wakker moet maken. Dit is een God die met je meetrekt. Zonder die God kun je als volk overwonnen worden door de wereldmachten, met ijzeren hoorns komen ze uit alle windstreken om je land te veroveren en haar inwoners als slaven in ballingschap te brengen.
Nu had het volk haar God weer gevonden. In Babel hadden ze al die verhalen opgeschreven die vertelden hoe ze een menselijke samenleving konden opbouwen naar de richtlijnen die God had gegeven. En jawel, ze hadden mogen terugkeren met een opdracht de stad en Tempel te herbouwen. Maar is het gevaar van die wereldmachten geweken? Je mag er op rekenen droomt Zacharia. De ijzeren hoorns waarmee de wereldmachten de trots en de sterkte van Israël hadden gebroken worden nu gebruikt om die volken schrik aan te jagen, sterke smeden maakten ze tot goddelijke wapens. Geen wereldmacht is in staat om uiteindelijk de macht van de God van Israël van de aarde te verdrijven. Telkens weer in de geschiedenis is het geprobeerd, maar zo lang er gelovigen zijn die die God aanbidden en elkaar de verhalen vertellen, zolang er mensen zijn die de armen en de minsten blijven liefhebben, blijft de macht van God op aarde.
Geld dat alleen voor Jeruzalem? Zelfs in de dagen van Zacharia wordt daar aan getwijfeld. De stad Jeruzalem waar de Tempel binnen staat wordt weer opgebouwd. Twaalf poorten zou die stad krijgen. Maar zit de macht van de God van Israël daarin opgesloten? Die God gaat immers alle verstand te boven, die God is immers de schepper van hemel en aarde, van alles en iedereen die er is. Het kan dus niet zo zijn dat die God alleen heerst over een klein stukje land met een aardige stad. Alle macht in hemel en aarde komt van die God. Daarom wordt de hele aarde opgemeten om aan de te geven waar het die God om te doen is, daarom neemt die God de hele aarde in bescherming. Aan de gelovigen om te laten zien wat voor gevolg dat kan hebben door de hongerigen te voeden, de dorstigen te laven, de gevangenen de bezoeken, door vrede te stichten tussen de volken, de aarde te bewaren en te bewerken voor iedereen en iedereen daaraan mee te laten doen. Zodat de blinden zien en de doven horen. Elke dag weer.