Psalm 109:1-20
1 Voor de koorleider. Van David, een psalm. God, die ik loof, blijf niet zwijgen, 2 want vijandig en bedrieglijk is de mond van hen die mij beschuldigen, hun tong spreekt niets dan leugens, 3 ze bestoken mij met woorden van haat, zonder reden bestrijden ze mij. 4 Ik bid voor hen, maar mijn liefde roept vijandschap op, 5 ze vergelden goed met kwaad en liefde met haat: 6 ‘Wijs een gewetenloos man aan die hem aanklaagt bij de rechter. 7 Dat hij schuldig wordt bevonden en dat zijn gebed tegen hem pleit. 8 Dat zijn dagen geteld zijn, een ander zijn ambt overneemt, 9 dat hij zijn kinderen vaderloos, zijn vrouw als weduwe achterlaat. 10 Dat zijn kinderen bedelend rondzwerven, naar eten zoeken in het puin van hun huizen, 11 dat schuldeisers beslag leggen op zijn bezit en vreemden roven wat hij moeizaam verwierf. 12 Dat niemand hem trouw blijft, niemand zich ontfermt over zijn kinderen, 13 dat zijn nageslacht voorgoed verdwijnt, hun naam na hun leven wordt uitgewist. 14 Dat de schuld van zijn voorouders de HEER in gedachte blijft, de zonde van zijn moeder niet wordt uitgewist, 15 dat hun zonde en schuld de HEER steeds voor ogen staan en Hij hun namen van de aarde wegvaagt. 16 Want die man bewees aan niemand trouw, hij vervolgde zwakken en armen, wanhopigen dreef hij de dood in. 17 Dat de vloek die hij liefhad hemzelf treft, de zegen die hij een ander misgunde hem nooit ten deel zal vallen. 18 Dat de vloek hem als een mantel omhult, zijn lichaam vult als water, zijn gebeente doordringt als olie. 19 Dat de vloek als het kleed is dat hij draagt, als de gordel die hij dagelijks omheeft!’ 20 Laat zó de HEER mijn aanklagers straffen, hen die zelf over mij dit kwaad afroepen. (NBV21)
Lieve mensen zijn het die Christenen. Hun naam zegt het al, Christus betekent immers gezalfde en zalfjes zijn het. Schelden doen ze niet, zelfs niet op mensen die hen vervolgen. Ze nemen een voorbeeld aan Jezus van Nazareth die aan het kruis hangend nog aan zijn Vader vroeg om het de beulen niet kwalijk te nemen omdat ze niet zouden weten waar ze mee bezig waren. De Psalm die we vandaag met de Kerk meezingen laat een heel ander geluid horen. Het begint met vast te stellen dat er leugens worden verspreid. Hardnekkige leugens, roddel en achterklap waar je je slecht tegen kunt verweren.
Het is een gevaar voor de psalmdichter, hij lijdt er onder. Maar ook die psalmdichter bidt voor zijn vijanden, maar dat maakt die vijanden alleen maar kwaadaardiger. Stank voor dank krijgt hij, er wordt goed met kwaad vergolden. God zou moeten ingrijpen. Laat ze zelf eens ervaren wat een gewetenloos man hen zou kunnen aandoen. Het is dus niet zo dat die lieve Christenen niet kwaad te krijgen zijn. Ze weten best wat hun vijanden zou moeten overkomen, hoe hen een lesje te leren is. Ze hebben dat geleerd van onder meer deze psalm. Dood kun je die vijanden wensen, dat zijn kinderen bedelend rondzwerven en zijn vrouw als weduwe wordt achtergelaten.
Een tirade als we hier in deze psalm lezen heeft toch niets te maken met de vergevingsgezindheid die Jezus van Nazareth zijn volgelingen liet zien toen hij aan het kruis hing? Toch wel. Heel het volk liep achter Jezus van Nazareth aan. Zijn arrestatie dreigde al uit te lopen op een bloedbad, maar hij beval zijn volgelingen hun zwaarden op te bergen. Dat hij, als Koning der Joden, aan een Romeins kruis werd gehangen had ook een opstand kunnen veroorzaken, maar zijn gebed voor zijn beulen zette zijn volgelingen op een ander spoor. Het gevolg was geen opstand maar vrede.