Psalm 119:49-56
49 Denk aan het woord, tot uw dienaar gesproken, waarmee U mij hoop hebt gegeven. 50 Dit is de troost in mijn ellende: dat uw belofte mij doet leven. 51 Al lachen de hoogmoedigen mij ook uit, ik wijk niet af van uw wet.
52 Ik denk aan uw eeuwige voorschriften, HEER, daarin vind ik troost. 53 Ik ben ontzet over de zondaars, die uw wet verlaten. 54 Uw wetten zijn voor mij als liederen in het huis waar ik als vreemdeling woon. 55 Zelfs in de nacht denk ik aan uw naam, HEER, en houd ik mij aan uw wet. 56 Dit is mij gegeven: dat ik uw regels volg. (NBV21)
In de zestiende eeuw, een tijd van godsdiensttwisten, bij ons de 80 jarige oorlog, vroeg men zich af wat nu echte troost gaf. Het antwoord voor Protestanten uit die tijd kwam uit Heidelberg waar twee theologen formuleerden dat je niet op jezelf staat maar dat je van Christus bent ook al ben je van kerk veranderd. Mooi gezegd, maar in een wereld van geloofsvrijheid en welvaart heb je daar niet zoveel aan. Bedroefd word je als je ziet hoe het met de minsten in deze wereld gaat. Hoe ze vernederd, bespot, uitgebuit en tot wanhoop gedreven worden. Dan is het bestaan van een Wet die aanzet tot Liefde een troost. Een Wet die zegt dat je je naaste lief moet hebben als je zelf. Een Wet van rechtvaardigheid en gerechtigheid. Als mensen daarmee ophouden dan kun je ontzet zijn. Ontzet zijn we als we op vliegveld Eindhoven hulpverleners zien terugkeren uit Oekraïne omdat het voor hen daar te gevaarlijk is geworden. Als je ziet dat in Irak mensen zonder voedsel en water de bergen zijn ingevlucht en niemand die hen durft te helpen.
Dan kun je je een vreemdeling in de wereld voelen als je zelf dag en nacht bezig bent de armsten in de wereld op de een of andere manier recht te doen. Die Thora, de wet die aanzet tot eerlijk delen, blijft een vreugde die je wilt delen met iedereen. Zou iedereen op de wereld nu maar mee willen in de beweging van de Weg die je met die Thora mag gaan. De dichter van Psalm 119 zingt dat die wetten zijn als liederen en het is geen wonder dat in de berijming, die in de Protestantse Kerken wordt gezongen op de melodie die tijdens de reformatie van de kerk door Johannes Calvijn is ontstaan in Geneve, Psalm 119 veruit het meeste verzen telt. In de berijming, zoals die ook in het nieuwe Liedboek voor de Kerken staat, telt de Psalm wel 66 coupletten, in de vorige berijming waren er dat zelfs nog meer. Die coupletten worden eigenlijk nooit achter elkaar gezongen. Er zijn legenden dat jonge dominees het nog wel eens aan een gemeente hebben opgelegd maar het zou met die dominees nooit goed zijn afgelopen.
Sterke verhalen van het platteland vertellen dat boeren op weg naar de kerk op zondagmorgen alle coupletten van de Psalm zongen en dat zo een weg naar Psalm 119 werd genoemd. Hoe het ook zij, de boodschap van de Psalm blijft iedereen aanspreken. Zorg dat je mee gaat doen in de beweging van de Weg van eerlijk delen, van je naaste lief hebben als jezelf. Als dat de vaste regel in de samenleving wordt is het uit met geweld, met honger en armoede, met het recht van de sterkste. Dan geldt het recht doen aan ieder mens, dan mag iedereen op aarde meedoen aan een wereldsamenleving. Dat vraagt een nieuwe wereld? Die komt er dan ook, sterker nog, die is al begonnen, je mag er nu nog aan mee gaan doen. En als je dat doet mag je weten dat ooit die aarde zo mooi zal zijn dat God er zelf zal willen wonen. God roept ons om mee te doen, we krijgen van hem kracht om mee te kunnen doen, en mogen hem dankbaar zijn dat we die aarde mogen helpen scheppen, elke dag opnieuw ook vandaag weer.