Leviticus 21:13-24
Hoe kun je nu geloven dat we een volk van Priesters en Koningen moeten zijn als zoveel mensen worden uitgesloten van het Priesterambt. Hier worden immers alle gehandicapten uitgesloten? En juist de gehandicapten en chronisch zieken hebben onze extra aandacht nodig, zeker als het gaat om baantjes, zeker als het gaat om een plek in de gelovige gemeenschap. Dat is allemaal waar maar we moeten dit gedeelte lezen in de traditie van het afzonderen voor God. Voor God was het beste nog niet goed genoeg. Aan een offerdier mocht geen haartje of veertje afwijkend zijn of scheef zitten. Offerdieren moesten volmaakte dieren zijn, waren ze dat niet dan moest je ze zelf maar opeten. Zo ook met de Priesters, ze moesten volmaakt en zonder enige fout zijn. Dat wordt in dit gedeelte nog eens onderstreept. Alleen het volmaakte dient God. En ons dienen van God moet dus volmaakt zijn. Als ons dienen van God volmaakt is dan maakt het ook niet meer uit of we gehandicapt zijn of niet, want als ons dienen van God volmaakt is dan zijn we zelf ook volmaakt. Nu is ons dienen van God zelden volmaakt. We hebben immers onze grenzen, we kunnen niet de hele wereld op ons nek nemen. We zijn Jezus van Nazareth niet die de zonden van de hele wereld kon dragen zoals dat zo vaak zo mooi is gezegd. Wij zijn zo niet. Wij hebben onze liefhebberijen, wij hebben onze geliefden voor wie we ook moeten zorgen. Wij zijn er niet altijd zeker van wat onze naaste nodig heeft. Wij zijn niet zonder zonden. Wij leven dus van genade want als we niet zo volmaakt zijn zoals de Priesters hier worden beschreven dan zouden we eigenlijk niet mee mogen doen. We mogen echter wel meedoen, we worden zelfs geroepen om mee te doen. Dat komt omdat we er telkens weer opnieuw mee mogen beginnen, we mogen ons telkens omkeren en weer opnieuw een poging wagen om God op een volmaakte manier te dienen door onze naaste lief te hebben als onszelf en als we daarin tekort schieten dan beginnen we weer opnieuw. En omdat we opnieuw mogen beginnen, omdat we daar dankbaar voor mogen zijn, willen we het steeds vaker en steeds beter doen en groeien we naar volkmaaktheid, een volmaaktheid die we geschonken krijgen van God die ons steeds weer nieuwe kansen geeft. Jezus van Nazareth is ons daarin voorgegaan, hij droeg immers de liefde van God zelfs door de dood heen. We zullen dus net als de schrijver van Leviticus het volmaakte voor ogen moeten houden als het gaat om de dienst aan God. Is de situatie van onze minste broeders en zusters al volmaakt? Hebben alle hongerigen te eten, zijn alle bedroefden getroost, hebben we een samenleving in de wereld waar iedereen mag meedoen en niemand meer bang hoeft te zijn? De vraag stellen is hem beantwoorden, de wereld is bij lange na niet volmaakt, daar valt voor ons nog heel veel werk voor te doen, dat mag dus.