Jeremia 33:14-26
14 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat Ik de belofte die Ik het volk van Israël en Juda heb gedaan, gestand zal doen. 15 Op die dag, in die tijd, zal Ik aan Davids stam een rechtmatige telg laten ontspruiten, die recht en gerechtigheid in het land zal handhaven. 16 Dan wordt Juda verlost en de inwoners van Jeruzalem zullen veilig wonen. En de naam van de stad zal zijn “De HEER is onze gerechtigheid”. 17 Want dit zegt de HEER: Er zal altijd een nakomeling van David op de troon van Israël zitten 18 en er zullen altijd Levitische priesters zijn die Mij dienen, die brandoffers zullen brengen, graanoffers zullen opdragen en vredeoffers zullen bereiden.’ 19 De HEER richtte zich tot Jeremia: 20 ‘Dit zegt de HEER: Als mijn verbond met de dag en de nacht kon worden tenietgedaan, zodat de dag en de nacht niet meer op tijd zouden aanbreken, 21 dan zou ook mijn verbond met mijn dienaar David kunnen worden tenietgedaan. Dan zou er geen nakomeling van David op zijn troon zitten. Dan zou ook mijn verbond met mijn dienaren de Levitische priesters kunnen worden verbroken. 22 Zoals de sterren aan de hemel en het zand bij de zee niet te meten en niet te tellen zijn, zo ontelbaar veel nakomelingen zal Ik aan mijn dienaar David geven en aan de Levieten die Mij dienen.’ 23 De HEER richtte zich tot Jeremia: 24 ‘Heb je gehoord wat de mensen zeggen? “De HEER heeft de twee volken die Hij had uitgekozen, verworpen.” Ze schrijven mijn volk af en zien het niet langer als een volk. 25 Maar dit zegt de HEER: Ik heb een verbond met de dag en de nacht gesloten en de hemel en de aarde aan vaste wetten onderworpen. 26 Zomin als Ik die zal verwerpen, zal Ik het nageslacht van Jakob en van mijn dienaar David verwerpen. Ik zal altijd een van zijn nakomelingen laten heersen over het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob. Ik zal hun lot ten goede keren en mij over hen ontfermen.’ (NBV21)
Geleerden vragen zich af of het gedeelte dat we vandaag lezen eigenlijk wel in de Bijbel thuishoort. Toen namelijk de Bijbel in het Grieks werd vertaald, de vertaling van de 70, de Septuagint, is het gedeelte dat we vandaag lezen vanaf vers 14 daar niet in opgenomen. De ballingen die de Bijbel, of delen van de Bijbel, uit hun hoofd leerden kenden dit gedeelte wel en aangezien men later zo dicht mogelijk bij de Hebreeuwse Bijbel van de ballingen wilde komen is het gedeelte van vandaag toch in de Bijbel terechtgekomen. Maar tot op de dag van vandaag is er discussie over welke tekst je nu als uitgangspunt moet nemen om de Bijbel in je eigen taal te vertalen. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling hebben bijvoorbeeld een andere tekst tot uitgangspunt genomen dan de vertalers van de Herstelde Statenvertaling en soms kan dat tot verhitte discussies leiden over wat er nu eigenlijk in de Bijbel staat.
De tekst vanaf vers 14 gaat over het herstel van de Tempel in Jeruzalem en vooral van de dienst in de Tempel. In de eerste twee verzen van het gedeelte van vandaag lijkt het er juist op dat die Tempeldienst voortaan geen rol meer zou spelen. De Wet van Israël bepaalde namelijk dat er een belasting van een tiende van de opbrengst van het werk zou moeten worden betaald. Voor het innen van de belasting op schaapskudden waren daarvoor tellers aangesteld. Zij telden de schapen op hun vingers en elk tiende schaap was voor de Tempel. In de tekst van vandaag worden de schapen door de herders geteld. Om misverstanden te voorkomen moet er dus aan toegevoegd worden dat de Tempeldienst wel degelijk in ere hersteld zal worden. Zeker als de beloofde Koning uit het geslacht van David weer op de troon van Israël zal komen.
Er is in dit Bijbelgedeelte dus al een begin van een andere manier van denken te bespeuren. Niet langer is de Tempeldienst alleen afhankelijk van Priesters en Levieten, maar het volk zelf speelt er een beslissende rol in. Kunnen zij het verbond met de God van Israël houden? Net als bij het bouwen van de muren om de vijand tegen te houden zullen ze ook zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor het onderhoud van de Tempel en het houden van de leer van Mozes die daar werd bewaard. Na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 zal de gedachte opkomen dat de richtlijnen van God in ieders hart geschreven zal moeten zijn en dat ieder persoon een Tempel voor God zou moeten zijn. Bedoeld wordt dat in iedere gelovige de Geest van God moet wonen die iedere gelovige op het spoor zet van de dienst aan de minsten, aan het houden van maaltijd met de armen en de vreemdelingen, want uiteindelijk ook volgens de profeet Jeremia brengt dat ons tot een land dat echt overvloeit van melk en honing. Ook in onze dagen kunnen we er nog elke dag opnieuw mee beginnen, ook in het komende nieuwe jaar.