Johannes 1:29-42
29 De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen, en hij zei: ‘Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. 30 Hij is het over wie ik zei: “Na mij komt iemand die meer is dan ik, want Hij was er vóór mij.” 31 Ook ik wist niet wie Hij was, maar ik kwam met water dopen opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden.’ 32 En Johannes getuigde: ‘Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen, en Hij bleef op Hem rusten. 33 Nog wist ik niet wie Hij was, maar Hij die mij gezonden heeft om met water te dopen, zei tegen mij: “Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest.” 34 En dat heb ik gezien, en ik getuig dat Hij de Zoon van God is.’ 35 De volgende dag stond Johannes er weer met twee van zijn leerlingen. 36 Toen hij Jezus voorbij zag komen, zei hij: ‘Daar is het lam van God.’ 37 De twee leerlingen hoorden wat hij zei en gingen met Jezus mee. 38 Jezus draaide zich om, en toen Hij zag dat ze Hem volgden, zei Hij: ‘Wat zoeken jullie?’ ‘Rabbi,’ zeiden zij tegen Hem (dat is in onze taal ‘meester’), ‘waar verblijft U?’ 39 Hij zei: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’ Ze gingen met Hem mee en zagen waar Hij onderdak had gevonden. Het was ongeveer twee uur voor zonsondergang, en ze bleven die dag bij Hem. 40 Een van de twee die gehoord hadden wat Johannes zei en Jezus gevolgd waren, was Andreas, de broer van Simon Petrus. 41 Meteen zocht hij zijn broer Simon op, en hij zei tegen hem: ‘Wij hebben de messias gevonden,’ (dat is Christus, ‘gezalfde’) 42 en hij nam hem mee naar Jezus. Jezus keek hem aan en zei: ‘Jij bent Simon, de zoon van Johannes, maar voortaan zul je Kefas heten.’ (Dat is Petrus, ‘rots’.) (NBV21)
“Het lam van God” lezen we vandaag als aanduiding voor Jezus van Nazareth . Ontelbare malen geschilderd, in liederen vertolkt als de Agnus Dei en nauwelijks meer uit te leggen wat er mee wordt bedoeld. Op school hadden we vroeger van die proefwerken die na een aantal lessen werden gegeven om te zien of je het voorgaande had begrepen. Wellicht moeten we dit gedeelte uit het verhaal over Jezus zoals dat door Johannes is opgeschreven ook maar zo behandelen. We kunnen in Deuteronomium lezen dat je het eerstgeborene moet slachten en er bij de Heilige Tent een maaltijd van moet aanrichten waarbij je moet delen met de priesters en met de armen en de vreemdelingen. Voor Johannes was Jezus de zoon van God, zoals alle mensen naar het beeld van God geschapen zijn zo lijkt Jezus er nog het allermeest op.
Maar voor een eerstgeboren zoon moet een offer worden gebracht, zo mogelijk een lam. Wel zegt Johannes hier, God offert zijn zoon hier zelf. Het feit dat die zoon onder ons loopt, door de Jordaan gaat om het stof van het oude leven af te spoelen en werkelijk met de Goddelijke richtlijnen uit de Woestijn aan de gang wil gaan is een offer op zichzelf. Johannes de Doper is een andere Johannes dan hij die het verhaal heeft opgeschreven maar de Doper heeft een rotsvast vertrouwen dat die Jezus niet nog een keer opnieuw hoeft te beginnen zoals wij allemaal voortdurend wel moeten doen.
Het is een fantastisch verhaal, je land is bezet, de Godsdienst verschraalt tot het dor naleven van wetjes en regeltjes die niet te houden zijn en dan komt er iemand van wie gezegd wordt dat die de ware bedoeling zal voorleven. Het is dan ook niet zo vreemd dat er gelijk twee mensen achteraan gaan die al gegrepen waren door de oproep van de Doper om het werkelijk anders te gaan doen. De verschijning van Jezus maakt alles anders. Vandaag verschijnt hij in onze verhalen maar leeft de ware bedoeling voort in onze daden. Hebben we net als hij alles over voor de armsten onder ons, voor de zieken, voor de zwakken en voor de vreemdelingen? Een vraag waarop we alleen met daden een antwoord kunnen geven, ook vandaag.