Het lot van de nakomelingen van Abraham.

Hebreeën 2:10-18

We lezen in het ritme van het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap niet alleen de gemakkelijke stukken uit de Bijbel. Vandaag staat er een wat ingewikkelder stuk op het rooster. En dat komt omdat we al lang ontgroeid zijn aan de discussies uit het begin van onze jaartelling tussen Christenen, Joden, Griekse filosofen en mensen die de drie zo graag met elkaar en met andere aantrekkelijke godsdiensten en overtuigingen wilden verenigen. Die laatste kennen de geleerden nog het meest als gnostici. Deze brief aan de Hebreeën gaat de discussie niet uit de weg. In de discussie wordt in de eerste plaats aansluiting gezocht bij het Oude Testament. Je hoort in zogenaamd Christelijke kring nog wel eens beweren dat als je eenmaal de Heilige Geest ontvangen hebt het Oude Testament eigenlijk niks meer te vertellen heeft. Dat wordt in het Nieuwe Testament op vele plaatsen bestreden maar de brief aan de Hebreeën is er wel heel duidelijk in. Dat de kinderen van God, broeders en zusters zijn en nakomelingen van Abraham zijn wordt met vele aanhalingen uit het Oude Testament gesteld. In die traditie wordt de plaats van de mens op de aarde op die manier verwoord. We horen allemaal bij Gods volk en zijn daarom allemaal Gods kinderen. Het gaat niet om engelen of andere onduidelijke geesten. Het gaat om concrete mensen en met name om mensen die zelf lijden. Als je broer of je zus lijdt dan schiet je die broer of zus immers te hulp? Dan rust je niet voordat je alles hebt gedaan wat in je vermogen ligt om je broer of zus te helpen? Daar hoef je toch zelfs geen dankjewel voor te ontvangen? Dit hoofdstuk uit de brief aan de Hebreeën vertelt ons dat alle mensen onze broers en zusters zijn. Of ze blank zijn of zwart, katholiek, protestant, Islamiet, atheïst of bijgelovig, allemaal zijn het onze broeders en zusters en als ze lijden dan wordt van ons gevraagd ze te hulp te schieten met alles wat in ons is. Dat is ons namelijk voorgeleefd door Jezus van Nazareth die dat zelfs aan het kruis wist vol te houden. De briefschrijver noemt hem daarom hogepriester. Hij vervulde voor alle mensen de taak die de hogepriester in de Tempel in Jeruzalem op de grote verzoendag voor heel het volk Israël vervulde. Door de gebeden en rituelen op die grote verzoendag kreeg het volk de gelegenheid weer helemaal opnieuw te beginnen met de Wet en met de God die hen de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf had geschonken. Ook al hadden ze er in het afgelopen jaar een potje van gemaakt, God gaf hen de kans opnieuw te beginnen, steeds weer. Zo weten we door Jezus van Nazareth dat ook wij er steeds weer opnieuw mee mogen beginnen. Onze broers en onze zusters hoeven niet vergeefs te roepen over het onrecht hun aangedaan, over het geweld, de honger en de vernedering. Wij mogen ze te hulp komen met alles wat in ons is.

Plaats een reactie