1 Johannes 1:1-10
Vandaag beginnen we te lezen in de eerste brief van Johannes. Door de lengte en hoeveelheid van de brieven van Paulus zijn de andere brieven van het Nieuwe Testament soms een beetje verwaarloosd. Ze zijn het echter niet minder waard om te lezen. Welke Johannes de brieven geschreven heeft, er zijn drie brieven op zijn naam, dat weten we niet precies. In elk geval sluit de inhoud van de brieven en de manier waarop ze geschreven zijn aan bij het Evangelie van Johannes. In het begin van deze eerste brief, het gedeelte dat we vandaag lezen, komen we al een soort conflict tegen dat we ook bij het lezen van het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes tegen kwamen. De brieven en het evangelie zijn geschreven na honderd jaar na het begin van de jaartelling. Leven, sterven en opstanding van Jezus van Nazareth waren toen al geruime tijd geleden. Het Christendom had zich over het Romeinse Rijk verspreid en allerlei mensen getrokken, rijken, armen, geleerden, slaven, arbeiders, noem maar op. Het is dan ook niet vreemd dat invloeden van andere culturen en godsdiensten binnenslopen in dat vroege christendom. Johannes is de naam die verbonden is met het verzet tegen die intellectuele invloeden. Daarom begint deze brief met de verzekering dat het Woord van God geen abstracte zaak is waar je vrij over kunt filosoferen maar dat het heeft geleefd en dat mensen het hebben beleefd, gezien en gehoord, ja zelfs aangeraakt. Dat Woord was Jezus van Nazareth, de manier waarop hij leefde, de boodschap die hij verkondigde en de manier waarop hij met mensen omging was het Woord van God dat gedaan moet worden. Zijn sterven was niet het einde maar het begin en daarmee bevrijdde het de mensen aan wie deze brief geschreven werd, ons dus ook, van wat de Bijbel zonde noemt. Iedere keer als we niet leven en werken volgens de weg van Jezus van Nazareth zondigen we. Iedere keer dus als we oorlog en geweld proberen te rechtvaardigen, als we hongerigen laten hongeren, als we vervolgden en verdrukten vervolgd en verdrukt laten, dan zondigen we. Iedere keer dat we zondigen mogen we echter omkeren en opnieuw de weg opgaan van Jezus van Nazareth. Niemand heeft nooit gezondigd, dus zonde hoeft ons niet te benauwen. De mensen om wie het moet gaan moeten ons iedere keer weer in beweging brengen. Joden in Israel, Palestijnen in de Gazastrook, vluchtelingen in Darfur, hongerenden in Zimbabwe, gevangenen in China, asielzoekers in Nederland, kinderen in onze gevangenissen, boeren in de derde wereld. De lijst kan oneindig worden uitgebreid. Maar elke dag dat we proberen de wereld voor hen een beetje meer op de hemel te laten lijken worden ook wij gereinigd van kwaad. Ook vandaag dus maar weer aan het werk.