Maleachi 3:13-18
Telkens weer proberen predikers en evangelisten mensen ervan te overtuigen dat het met de mensen die God dienen goed gaat en met de mensen die God verwerpen slecht gaat. Dat is meer dan jammer, het is erg. Want telkens weer raken mensen die naar dat soort predikers en evangelisten luisteren teleurgesteld. Als ze in hun wereld en hun maatschappij rondkijken dan zien ze het tegendeel. De mensen die zich niets aantrekken van de Wet van eerlijk delen, van je naaste liefhebben als jezelf, die gaat het goed. Die hopen hun rijkdom op en kunnen zich alles permiteren om hun lusten te bevredigen. Mensen die zich om de minsten in de wereld bekommeren worden uitgelachen en beschimpt, hen wordt verweten lid te zijn van een linkse kerk en voor de mensen die zo’n beschuldiging uiten moet dat wel heel erg zijn. Uitgescholden worden is in elk geval nooit een plezierige ervaring. Niet geloven in een betere wereld die zou ontstaan door ontzag voor God, door een hand uit te steken naar de minsten in de wereld, lijkt vruchtbaarder te zijn dan wel bezig te zijn met vrede brengen, met het voeden van de hongerigen en het kleden van de naakten. De profetie vertelt over een dag waarop de wereld omgekeerd zal worden en dat de mensen die trouw bleven aan de Wet van de woestijn in een boek staan opgetekend en zullen zien dat het slecht zal aflopen met de mensen die zich verrijkt hebben ten koste van de armen. Daar heb je nogal wat aan. De profetie is opgeschreven eeuwen voor Jezus van Nazareth ons kwam vertellen dat het niet alleen zou gelden voor het volk van Israel maar voor de hele bewoonde wereld. Maar misschien moeten we dat beeld van die ouder en dat kind meer serieus nemen. Een kind dat gehoorzaam is krijgt het er niet beter door als een ouder het kind niet straft maar spaart, een kind dat ongehoorzaam is wil nog wel eens wat extra aandacht van de verzorgende en dus straffende ouder weten te krijgen. En als we als kinderen zijn die gespaard worden dan merken we dus helemaal niet hoe God ons spaart. Dan gaat ons leven door zoals het altijd al ging. Rijk worden we immers niet omdat we delen wat we kunnen delen. Aanzien verwerven we niet omdat we ons bezig houden met de minsten in de samenleving. Uitgescholden blijven we omdat we voor de rijken en hun dienaren altijd het verkeerde voorbeeld zullen geven. En daarbij komt dat wat we doen niet voor onszelf is maar voor God. Daarbij komt dus dat een profetie als deze ons roept en aanspoort om vol te houden ook al lijkt het doen van het tegendeel vruchtbaarder. Uiteindelijk gaat het dus alleen maar goed met ons als we ook vandaag in staat blijken van onze naasten te houden als van onszelf.