Psalm 122
Aan de vooravond van de eerste zondag van de Advent zingen we Psalm 122. Het is een pelgrimslied, een opgangslied vertaalt de Naardense Bijbel. Opgaan naar Jeruzalem is het thema en het is het soort lied dat een stoet van mensen onderweg zou kunnen zingen. We weten dat het gebod voor het volk van Israel was dat ze een paar keer per jaar naar Jeruzalem moesten om daar een maaltijd te houden met de Levieten, de tempeldienaars, de familie, de armen en de vreemdelingen met wie ze samen woonden. Dat was de ultime religieuze plicht van het volk. Dat verving alle soorten offers die de Heidenen in de tempels van hun afgoden moesten brengen. In plaats van het achterlaten van voedsel voor stenen of houten beelden ten behoeve van de priesters die de goden gunstig moesten stemmen gingen de Joden zelf eten, met de priesters en tempeldienaars er bij, maar ook met de armen en de vreemdelingen. Iedereen mag meedoen als het om een maaltijd van God gaat en je hoeft niet te wachten tot God de tafel heeft gedekt, dat mag je gewoon zelf doen. En waarom naar Jeruzalem? Het is de stad in de traditie van de rechtvaardige koning, de koning die zijn vijand niet doodde maar liet zien dat hij zijn zwaard op de keel van zijn tegenstander zette en hem vrij liet gaan, Koning David. In Jeruzalem staat ook de Tempel, niet een tempel met het beeld van een God maar een Tempel met de levensregels die je in de dagelijkse praktijk in beweging kunnen zetten naar een rechtvaardige samenleving. Op weg naar de vrede, op weg naar eerlijk delen en een rechtvaardige beloning voor de mensen die er voor gewerkt hebben, in onze dagen naar een samenleving waar de onrechtvaardige tolmuren zijn afgebroken. Daarom wordt er gewenst dat er vrede mag wonen in Jeruzalem. Pas als we ophouden te strijden over wat rechtvaardig is, als we erkennen dat elke arme het bewijs van onrechtvaardigheid is, dat elk kind dat sterft van de honger een roep is om eerlijk te delen dan breekt het Koninkrijk van God baan, dan kan de hele bewoonde wereld een deel worden van Jeruzalem, de stad waar tranen zijn gewist en waar geen gebrek zal zijn. Te weten dat we daar naar op weg zijn kan alleen maar vreugde geven. Zoals de adventskaarsen de komende weken de komst van het Licht markeren mag het zingen van deze psalm de komst van het Koninkrijk van God aankondigen. Nu nog trekken we op, nu nog moeten we veel mensen mee zien te krijgen, nu nog worden we gehinderd door machthebbers en rijken, nu nog spreken valse predikers over hoop op een leven na dit leven, maar als we beginnen met een leven van recht en eerlijk delen zullen we merken dat we de poorten van Jeruzalem al aan het betreden zijn.