Lucas 13:22-30
Denk nu niet dat er in de Bijbel alleen in vriendelijke voorkomende woorden tegen elkaar wordt gesproken. Niets is vaak minder waar. Vooral Jezus van Nazareth kon, zo vertellen de vier Evangelieverhalen, soms onbarmhartig uithalen. Vooral tegen mensen die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. We kennen dat nog steeds, als een club wint is het aantal supporters niet te tellen, als een club verliest blijft er maar een klein clubje over. In de politiek hebben sommige partijen dat ontdekt. Als je nu maar hard roept dat je wint dan wordt je vanzelf groter en als het je bovendien nog lukt om te roepen dat de tegenstander verliest dan gaat het met jouw nog veel beter. Het CDA is een partij die daar bij uitstek in is geslaagd. Over de inhoud hoor je daar maar heel weinig. Als anderen zich eens verstouten om iets voor te stellen, bijvoorbeeld dat de subsidie op wonen voor de rijken een klein beetje zou verminderen, maximeren van de hypotheekrenteaftrek bijvoorbeeld, of iets te doen aan de exorbitante zelfverrijking in het bedrijfsleven of bij de semioverheid, dan hoor je het CDA al heel snel roepen dat voor die voorstellen geen meerderheid is te vinden. Ze noemen dat soms jammer ook, maar zelf mee gaan en een meerderheid vormen is er niet bij. Alle andere partijen wordt voortdurend op het hart gedrukt dat ze maar klein zijn en dus geen grote mond mogen hebben. In de verhalen van Jezus van Nazareth worden heel andere maatstaven aangelegd. Daar staan de armen voorop. Wie niets heeft mag meedoen aan het Koninkrijk van recht en vrede. Wie niets heeft mag aan tafel op een feest dat voortdurend met een bruiloftsfeest wordt vergeleken. Wie geen oog heeft gehad voor het delen met de armen, wie bezig is geweest met eigen gewin en eigen profijt wordt buitengesloten. Natuurlijk, ook zij willen meedoen met het feest, ook zij zullen roepen dat ze zich netjes hebben gedragen, altijd oppassend zijn geweest, fatsoenlijk, ja zelfs op zondag naar de kerk zijn gegaan. Het helpt allemaal niet want niet wie vooraan staat en een grote borst weet op te zetten komt als eerste voor het feest in aanmerking, maar wie hoort bij de armen. In een ander verhaal wordt de vergelijking getrokken met hen die in het struikgewas moeten slapen, langs de kant van de weg. Wie daarbij hoort, of wie voor die mensen opkomt en hen een deel van leven geeft is het feest bedoeld. De anderen zijn de rechtsverkrachters, weg er mee. Wij hebben een heel weekeinde om na te denken waar wij bij horen. Is dat bruiloftsfeest ook voor ons weggelegd?