Romeinen 12:1-8
We moeten niet vergeten dat Paulus het ook hier heeft over de vorming van de gemeente. Dat een Christen zichzelf door gebed en studie moest veranderen maar buiten de Christelijke gemeenschap, in de wereld, dezelfde kon blijven is een oud misverstand, we leven niet in twee werelden maar in één wereld, Gods wereld, goed of kwaad. Daarom benadrukt Paulus dat we samen één lichaam zijn, niemand is beter of slechter dan een ander, ieder moet zich bewust zijn wat hij of zij kan en er op uit zijn het beste uit de ander naar boven te halen. Daarom moet je leren denken vanuit het geloof. De theoloog Karl Barth schreef bij dit vers in het begin van de vorige eeuw dat je daarvoor zeker de krant moet lezen. Daar kun je leren hoe er in de wereld gedacht wordt. In onze dagen lees je daar over de 8 jarige Abiram. Een jongetje met een kwaadaardige hersentumor. Een jongetje dat gaat sterven, zoals nog steeds kinderen sterven aan kanker. Maar volgens onze huidige regering hoort dat jongetje niet de sterven in Nederland maar moet hij naar een ver vreemd land waar weinig medische zorg is en waar dat jongetje eigenlijk ook geen enkele band mee heeft. Velen die volgens het geloof denken zoals Paulus hier aanbeveeld hebben een actie gestart om regering en parlement er van te overtuigen dat Abiram moet blijven. Want het lot van jongetjes als Abiram is de maat die God ons heeft gegeven. Telkens als je we lezen over geweld, over honger, over misbruik van kinderen, over dwang en mishandeling van vrouwen, over oorlog en geweld moeten we ons afvragen of we met z’n allen ons wel tot het uiterste inspannen om dat kwaad de wereld uit te helpen. Of richten we ons liever op ons eigen welzijn, de hypotheekrente voor de rijksten, de prijs van het kaartje voor het consert van het Consertgebouworkest. En denk nu niet dat we samen niet in staat zijn de problemen in de wereld aan te pakken. Kijk eens wat er voor een gaven zijn in een samenleving. De Christelijke gemeente mag daarbij het voorbeeld zijn en Paulus schetst haar ook als zodanig, maar onze samenleving mogen we oproepen dat voorbeeld te volgen. Wie de nood van de armsten en de minsten onder woorden kan brengen en Gods stem daarbij kan laten horen, profeteren noemt Paulus dat, moet dat doen in overeenstemming met het geloof dat God heerst op aarde. Wie kan uitleggen moet uitleggen, wie kan troosten moet troosten. Weggeven doe we zonder iets terug te willen krijgen en leiding geven we om een betere samenleving te krijgen. Wie barmhartig voor een ander is mag daarin blijmoedig zijn. Ik schrijf “mag”, in onze vertaling staat “moet” maar als je barmhartig bent, je hand over je hart weet te strijken, weet dat er geen tegenzin meer over kan blijven alleen maar vreugde over het goede dat je samen met anderen kunt veroorzaken. Samen mogen we er elke dag opnieuw weer aan werken, laten we het ook vandaag weer doen.