Ze zijn vervallen tot zinloos gepraat

1 Timoteüs 1:1-11
 
Vandaag beginnen we te lezen in de eerste van de drie brieven uit het Nieuwe Testament die de Pastorale Brieven worden genoemd. Ze worden traditioneel aan Paulus toegeschreven, maar veel geleerden nemen aan dat leerlingen van Paulus of diens opvolgers de brieven hebben geschreven. De brieven hebben als adres een paar leerlingen die te boek staan als leerlingen en medewerkers van Paulus. Die waren bezig als leraar en opziener in jonge Christelijke gemeenten. De brieven zijn dus in elk geval bestemd voor mensen die de leiding hebben over een Christelijke gemeente. Ze heten pastoraal omdat het niet gaat om een uiteenzetting van het geloof maar van wat je met dat geloof kunt doen en hoe je zo’n gemeente zou kunnen organiseren. Er zijn er drie, twee brieven aan Timoteüs en één brief aan Titus. Vandaag dus het eerste stuk van de eerste brief aan Timoteüs. Die Timoteüs werkt in Efeze in een gemeente die door Paulus is gesticht. Een succesvolle gemeente. Veel mensen hadden zich tot het Christendom bekeerd. In Efeze was een lucratieve en bloeiende handel rond de verering van de godin Diana en de handelaren van de Diana spullen hadden Paulus de stad uit weten te jagen. Timoteüs had kennelijk geen last meer van die afgodendienaars maar had binnen de gemeente te maken met andere problemen. In de begintijd van het Christendom waren er nogal wat nieuwe godsdiensten. Rondreizende priesters en wijzen van allerlei aard en afkomst probeerden in dat grote Romeinse Rijk aanhangers voor hun gedachten te werven. Ook in Palestina waren allerlei Joods secten ontstaan, het Christendom was er gewoon één van. Het succes van het Christendom maakte dat mensen die aanhangers zochten zich als Christelijke predikers gingen voordoen. Hun vreemde opvattingen lieten ze echter niet los. Zo waren er die God de Schepper als een andere God wilden zien als God de verlosser. Via stambomen en sterrenkijken moest uitgemaakt worden wie tot welke God behoorde. Paulus moest van dit soort puzzels niks hebben. In het begin van deze brief merken we dat alles draait om de Liefde. Daaraan is het Christelijk geloof te herkennen. Ook de Joodse opvatting dat het geloof draait om het zo zuiver mogelijk uitvoeren van de 163 geboden uit de Torah wordt verworpen, niet alleen de Tora zelf, maar ook het uitvoeren van de Tora moet leiden tot een leven in liefde. De wet is voor vadermoordenaars, ontuchtplegers, knapenschenders, slavenhandelaars, leugenaars en plegers van meineed. Dat zegt de vertaling tenminste en laten we het daarbij houden want die herkennen we tenminste. De Wet is er niet voor mensen van de Liefde. Als in een ziekenhuis de hartpatiënten begeleid worden tijdens de wedstrijden van het Nederlands Elftal moet je dat niet veroordelen maar als daad van liefde toejuichen. Als mensen met elkaar in een stadion genieten van sport en samen weten te juichen en te zingen moet je dat niet veroordelen maar als voorbeeld stellen voor hoe volken met elkaar om kunnen gaan. Niemand vindt zich beter dan een ander, in het spel zijn geen belangen voor het ene of het andere land aan de orde. Leer van dit gedeelte dat Christenenen niet veroordelen maar lief hebben. Het is volgens de briefschrijver de taak van Timoteüs om dat aan de gemeente voor te houden en te zorgen dat het gedaan wordt, het is aan ons om die liefde te betrachten, ook vandaag weer.

Plaats een reactie