Jeremia 32:26-44
26 Hierop richtte de HEER zich tot Jeremia: 27 ‘Ik ben de HEER, de God van al wat leeft. Is er ook maar iets dat voor Mij onmogelijk is? 28 Dit zegt de HEER: Ik geef deze stad in handen van de Chaldeeën, koning Nebukadnessar van Babylonië zal haar innemen. 29 De Chaldeeën, die de stad bestormen, zullen haar binnendringen en haar platbranden: alle huizen waar de Israëlieten op de daken voor Baäl wierook hebben gebrand en aan andere goden wijnoffers hebben gebracht. Ze hebben Me daarmee gekrenkt. 30 Israël en Juda hebben van meet af aan gedaan wat slecht is in mijn ogen. Israël heeft Mij voortdurend getergd met wat het zelf gemaakt heeft – spreekt de HEER. 31 Jeruzalem heeft, vanaf de dag dat het werd gebouwd tot op de dag van vandaag, voortdurend mijn woede en toorn gewekt. Daarom vaag Ik het weg. 32 Israël en Juda, de koningen, leiders, priesters en profeten, alle inwoners van Juda en Jeruzalem, hebben al het mogelijke kwaad gedaan en Mij daarmee gekrenkt. 33 Ze hebben Mij niet gehoorzaamd, maar Mij de rug toegekeerd. Hoewel Ik hen telkens weer onderwees, luisterden ze niet naar mijn terechtwijzingen. 34 Ze hebben de tempel waaraan mijn naam verbonden is met gruwelijke afgodsbeelden ontwijd, 35 en in het Hinnomdal offerplaatsen voor Baäl gebouwd om er hun zonen en dochters aan Moloch te offeren. Ze hebben Juda met die gruweldaad tot zonde aangezet. Ik heb dat nooit geboden, Ik heb dat nooit gewild. 36 Maar toch – dit zegt de HEER, de God van Israël, over deze stad, waarover jullie zeggen: “Door het zwaard, de honger en de pest valt ze de koning van Babylonië in handen”: 37 Ik zal de inwoners samenbrengen uit alle landen waarheen Ik ze in mijn grote woede en toorn verdreven heb, Ik zal hen terugbrengen naar deze stad en hen er veilig laten wonen. 38 Zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. 39 Ik zal hen één van hart en één van zin maken, zodat ze altijd ontzag voor Mij zullen hebben en het hun en hun nageslacht goed zal gaan. 40 Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, Ik keer mij nooit meer van hen af en zal hen altijd zegenen. Ik zal hen met ontzag voor Mij vervullen, zodat zij zich nooit meer van Mij zullen afkeren. 41 Ik zal er weer vreugde in vinden hen te zegenen en zal hen voorgoed in dit land planten. Met hart en ziel zal Ik dat doen. 42 Dit zegt de HEER: Zoals Ik over dit volk al dit grote onheil heb gebracht, zo zal Ik het al het goede brengen dat Ik hun beloof. 43 Jullie zeggen dat dit land een woestenij is, zonder mens of dier, en dat het in handen van de Chaldeeën gegeven is, maar er zullen weer akkers worden gekocht. 44 Men zal ervoor betalen en in aanwezigheid van getuigen koopcontracten opstellen en verzegelen, in het gebied van Benjamin, in het gebied rond Jeruzalem, in de steden van Juda, van het bergland, het heuvelland en de Negev. Want Ik zal hun lot ten goede keren – spreekt de HEER.’ (NBV21)
We kunnen in het Evangelie naar Marcus gelezen hoe Johannes de doper een massabeweging ontketende. Jezus van Nazareth had die overgenomen nadat Johannes was gearresteerd. De druk van de massa was zo erg dat hij nauwelijks nog tijd had om te eten. Die massabeweging liep uit op een triomftocht op weg naar Jeruzalem. Een paar van de zendelingen die waren aangesteld haalden een veulen en daar ging het. De mensen rukten de takken van de palmbomen en legden die op de grond. Daarom heet de zondag waarop dit verhaal in de kerk wordt herdacht Palmzondag. De feestelijkheid die uit dit verhaal spreekt doet je bijna vergeten dat het volk zuchtte onder de zware bezetting van de Romeinen. De godsdienstige en bestuurlijke elite van het land had zich wel aangepast. Het tempelbestuur, het Sanhedrin, keek wel uit de Romeinen tegen de haren in te strijken, en de koning van Judea, Herodes was een vazal van de Keizer.
De situatie in het land in de tijd van Johannes en Jezus verschilde niet erg veel van die in de tijd van Jeremia. Toen was er een belegering van Jeruzalem, stond de verwoesting voor de deur. De godsdienstige en bestuurlijke elite reageerde zoals zoveel belegerde elites doen, ze willen oorlog voeren ook al kost dat alleen maar veel levens. De eer is in zulke gevallen altijd een goede smoes. In Jezus tijd noch in de tijd van Jeremia werden de levens geteld die de houding van de elite kostte. Jeremia verwierp de zinloze oorlog, Jezus verwierp de opstand, zoals ook hij het gewelddadige verzet van de Zeloten had verworpen. Jeremia wilde terug naar de goddelijke richtlijnen uit de Woestijn. Jezus wilde naar de herdenking van de uittocht uit Egypte, naar de bevrijding uit de slavernij.
Die bevrijding zou uiteindelijk ook de bevrijding van de bezetting in de tijd van Jeremia betekenen en voor Jezus ook de bevrijding van de Romeinen betekenen. Voor ons betekent het op weg gaan met die richtlijnen dat niemand ons kan afhouden van het verspreiden van liefde. In onze eigen buurt, in ons eigen dorp of stad en in ons land en de wereld. Armen, zwakken, zieken en vreemdelingen genoeg. Wat de politiek of de publieke opinie ook zegt, wij kunnen onze eigen weg gaan. We hebben de belofte waarop ook Jeremia zich verlaat. Eens worden er weer akkers gekocht en verkocht, eens is er een samenleving van recht en gerechtigheid waarin iedereen mee mag doen en niemand tekort komt. Al moeten de stenen in de straat er van getuigen zei Jezus.