Hebreeën 6:9-20
Wie de brief aan de Hebreeën goed wil begrijpen moet thuis zijn in de Bijbel. Je komt er niet door een aantal willekeurige zinnetjes aan elkaar te rijgen en dan te doen of je de Bijbel hebt begrepen, je moet weten waar de schrijver van de brief het over heeft en dat zijn geen abstracte dingen maar heel concrete verhalen over geloof en over de bijzondere betekenis van het geloof in de God van Israel. We hadden gelezen dat je niet zomaar afvallig kon worden van het geloof en dan het lidmaatschap van de gemeente weer kon oppakken alsof je een oude jas weer opnieuw aandeed. Daar was boete voor nodig en het inzicht in hetgeen je verkeerd had gedaan. Maar, zegt het begin van het gedeelte van vandaag, als je werkelijk anders wil doen, als je echt wil leven uit liefde, dan hoor je er echt bij en dan kun je er steeds opnieuw bij horen. Maar dan moet je ook echt uit en door de liefde blijven leven. Dat begint bij een leven als Abraham die wegtrok uit zijn eigen land om vader van vele volkeren te worden. Dat was de belofte die hij van zijn God te horen had gekregen. Temidden van de vele goden waarin de mensen rond Abraham geloofde moest dat volgens hem wel de hoogste God zijn geweest. Die belofte aan Abraham kreeg pas veel later echter gestalte, toen Abraham er al lang niet meer was, maar Abraham hield vol en bleef geloven dat de God van die belofte de enige God voor hem was. Dat is dus een manier waarop ook al die Heidenen die Christen geworden waren konden geloven. Dat nieuwe Koninkrijk was er nog lang niet, is er zelfs in onze dagen nog niet, maar ondanks alle goden die ons omringen, alle idolen waar wij ons op zouden moeten richten, blijft de belofte van dat Koninkrijk ons in beweging zetten naar de minsten in de wereld. De briefschrijver noemt dat een hoop als een anker voor de ziel. Een taalgebruik dat ons in het dagelijks leven onbekend is maar het gaat hier om de manier waarop we leven, de manier waarop we naar de wereld kijken, de manier waarop we met mensen omgaan. Wij kijken niet naar de top maar naar de mensen van onderen, de armsten en de minsten bepalen ons gedrag omdat ons de belofte is gedaan dat deze wereld omgekeerd zal worden. Die belofte lag ook achter dat voorhangsel. Daar immers mocht alleen de hogepriester komen, daar stond de ark in de Tempel waarin de Wet werd bewaard die in de woestijn aan het volk werd gegeven. De Wet die zich liet samenvatten in het “heb Uw naaste lief als Uzelf” dat was de bijzondere betekenis van het geloof in de God van Israel. Dat was door Jezus van Nazareth door de dood heen volgehouden. Dat maakte hem tot hogepriester voor eeuwig, Koning van de vrede, broeder van de minsten. Wat wij daarom de minsten aandoen doen we hem aan en onze God verlangt geen ander offer dan brood voor de hongerigen, kleding voor de naakten en recht voor de armen. Dat offer kunnen we ook vandaag nog brengen.