Psalm 121
1 Een pelgrimslied. Ik sla mijn ogen op naar de bergen. Van waar komt mijn hulp? 2 Mijn hulp komt van de HEER, die hemel en aarde gemaakt heeft. 3 Hij zal je voet niet laten wankelen, Hij zal niet sluimeren, je wachter. 4 Nee, Hij sluimert niet, Hij slaapt niet, de wachter van Israël. 5 De HEER is je wachter, de HEER is de schaduw aan je rechterhand: 6 overdag kan de zon je niet steken, bij nacht de maan je niet schaden. 7 De HEER behoedt je voor alle kwaad, Hij waakt over je leven, 8 de HEER houdt de wacht over je gaan en je komen van nu tot in eeuwigheid. (NBV21)
Met het dagelijks leesrooster van het Bijbelgenootschap gaan we vandaag zingend het jaar uit. Op een dag van terugkijken en bezinning. In deze Psalm wordt gevraagd waar je je door laat leiden. Door valse goden of door de God van Israël? Net als tegenwoordig geloofden de mensen in de dagen van de psalmdichter dat de goden op de toppen van de bergen woonden. Tegenwoordig staan ze bovenaan de lijstjes die gemaakt worden van de mooiste, de beste, de meest succesvolle, de snelste, de rijkste en noem maar op. Voor de dichter van deze Psalm komt de hulp in het leven niet van die valse goden maar van de God die er voor heeft gezorgd dat er een aarde is om in te wonen, een bewoonbare aarde, en een hemel om van te dromen, een hemel die voorkomt dat je te snel tevreden bent met een aarde waar nog niet alles voor iedereen goed genoemd kan worden. Juist als je je door die God laat leiden dan blijf je als Pelgrim op weg naar die betere aarde, de aarde waarop de hemel is neergedaald en waar God zijn tenten heeft gespannen.
Die God van Israël slaapt nooit, die neemt nooit een tukje. Van al die goden van klatergoud krijg je geen antwoord, toeval en geluk hebben gemaakt dat ze rijk geworden zijn, maar je kunt nooit genoeg loten kopen in de vriendenloterij, de staatsloterij, de postcodeloterij of al die andere neploterijen, om af te dwingen dat je ook rijk wordt. De God van Israël stelt andere vragen, de wegwijzer van die God wijst een andere kant op. Niet jouw geluk of jouw rijkdom is het doel van de reis maar het lot van je naaste is het doel en de zin van je reis. Heb je naaste lief als jezelf, dan heb je God lief boven alles, dat is voortdurend de richtingwijzer op je reis door het leven. Die richtingwijzer laat je nooit in de steek. Die richtingwijzer behoedt je er voor dat je verblind wordt door succes, want het zal je nooit lukken alle hongerigen op aarde te eten te geven, het zal je nooit lukken om overal op aarde vrede te stichten. Je kan bijdragen aan een wereld die ook die kant op gaat, maar je weet dat de krachten die de Weg van de God van Israël bestrijden sterk zijn.
Het enige waar je in mag geloven en op kan vertrouwen is dat de Weg van die God uiteindelijk de goede weg zal blijken. Dat zal je leven rijk maken, dat zal je leven pas echte inhoud geven, een leven waar je tevreden op terug kan kijken. Om je naaste te helpen hoef je niemand te bedriegen, hoef je van niemand te stelen, hoef je niet jaloers te zijn op anderen die het beter lijken te hebben, hoef je je vader en moeder niet te verloochenen, hoef je niemand te vermoorden, hoef je geen mooie en nog mooiere beelden te laten zien van de God die je aanbidt, hoef je je maar aan één God vast te houden, hoef je zelfs de naam van die God niet voor je eigen karretje te spannen, mag je een dag in de week vrij nemen en uitrusten en hoef je een ander niet als object te gebruiken voor je eigen lustbevrediging. Dat gericht zijn op de naasten, op de broeders en zusters in de wereld die het minder hebben dan wij kan ook vandaag ons richtsnoer zijn En elke dag, elke week, elke maand en elk jaar weer en dus tot in eeuwigheid.