Johannes 8:1-11
1 Jezus ging naar de Olijfberg, 2 en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht. 3 Toen brachten de schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en 4 zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. 5 Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ 6 Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond. 7 Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ 8 Hij bukte zich weer en schreef op de grond. 9 Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond. 10 Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ 11 ‘Niemand, heer, ‘zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet, ‘zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’(NBV)
We beginnen weer te lezen in het vierde Evangelie, dat van Johannes. Volgens veel geleerden een boek dat in Turkije is ontstaan zo’n 75 jaar na de dood van Jezus van Nazareth. Het verhaal dat we vandaag te lezen krijgen begint op de Olijfberg, waar Jezus uiteindelijk gevangen genomen zal worden, en confronteert ons met de betekenis van strenge regels en voorschriften. Het sluit daarbij aan op wat we lazen in de brief van Paulus aan de mensen in het Griekse Korinthe over de functie van de leer van Mozes. In het verhaal van vandaag lezen we over een typisch Joods religieuze discussie. Op zondag en in ons land zouden we misschien een discussie binnen de kerk bestuderen. Want voor Jezus van Nazareth, zijn opponenten en zijn toehoorders is het niet meer dan dat. Het zijn geen tegenstanders maar samen zijn ze op zoek naar de juiste betekenis van de Godsdienst die ooit in de woestijn door het volk onder leiding van Mozes is aanvaard.
Veranderende omstandigheden maken dat je ook op nieuwe manieren moet leren omgaan met oude principes. Hier gaat het om een vrouw die overspel pleegde. Ze was op heterdaad betrapt en voor Jezus gebracht. Voor wie de leer van Mozes kent en beschouwt zoals je een Romeinse Wet moet lezen, los van de mensen en alleen in het kader van uitspraken van rechters, een merkwaardig gebeuren. Als de vrouw op heterdaad betrapt was dan dus ook de man op heterdaad betrapt en volgens de richtlijnen uit de woestijn, zoals in het boek Leviticus staat geschreven, Leviticus 20:10, moesten beiden gedood worden. Maar mannen hebben nu eenmaal door de eeuwen heen de neiging om wel de vrouwen te veroordelen maar de mannen ongemoeid te laten. Zo ook dus hier. En aangezien de getuigen de eerste steen zouden moeten werpen en de overspelige man de beste getuige zou zijn is dus de vraag van Jezus of degene die het minst bij het misdrijf betrokken is maar wil beginnen met het voltrekken van de straf.
Dat is niemand, we zijn allemaal mee betrokken bij het misdrijf waar we een ander van beschuldigen. De ideale samenleving waar geen misdrijven meer zijn komt er alleen als we er echt allemaal aan werken. Tot dan moeten we misdrijven bestrijden en misdadigers laten berechten. Maar wel zo dat recht en gerechtigheid wordt gedaan en iedereen opnieuw de kans krijgt opnieuw in de samenleving mee te gaan doen, wat die ook gedaan heeft. Jezus veroordeelt zelfs het overspel niet dat de vrouw heeft gepleegd. Zonde betekent dat je je af wendt van de liefde voor en van God. Ze weet zelf wanneer en hoe ze dat gedaan had. Wij zijn ook vandaag nog geneigd uit te maken wat goed is en wat fout is in de ogen van God. Daarbij vergeten we dat we niet zitten op de rechterstoel van God. Ons wordt gevraagd het goede te doen en niet dan het goede. Dat betekent dat we mensen, ook de mensen die verkeerde dingen doen, altijd met liefde moeten benaderen, dan kunnen misdaden voorkomen worden, al was het maar het herhalen er van. Ook aan ons wordt gezegd niet meer te zondigen.