Deuteronomium 10:1-11
1 Toen zei de HEER tegen mij: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige, maak een kist en kom naar mij toe, op de berg. 2 Dan zal ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, voor jij ze stuksloeg. Daarna moet je ze in de kist leggen.’ 3 Ik heb toen van acaciahout een kist gemaakt en twee nieuwe stenen platen gehouwen. Daarna ben ik met de twee stenen platen de berg opgegaan. 4 En de HEER heeft er hetzelfde op geschreven als de eerste keer: de tien geboden die hij u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeen was. Hij overhandigde mij de platen, 5 waarna ik terugging, de berg af. Ik heb ze in de ark gelegd, de kist die ik in opdracht van de HEER gemaakt had, en daar liggen ze nog. 6 Vervolgens zijn de Israëlieten van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera getrokken. Aäron is daar toen gestorven en er begraven; zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. 7 Ze zijn daarna verder gereisd naar Gudgod en van daar naar Jotbata, dat in een gebied met veel wadi’s ligt. 8 In die tijd wees de HEER de stam Levi aan om de ark van het verbond met de HEER te dragen, om voor hem dienst te doen en in zijn naam de zegen uit te spreken. Zo is het tot op de dag van vandaag. 9 Daarom bezitten de Levieten geen eigen grond zoals de anderen; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals hij hun heeft beloofd. 10 Net als de eerste keer heb ik dus veertig dagen en nachten op de berg doorgebracht, en ook ditmaal gaf de HEER mij gehoor: hij besloot u te sparen. 11 En de HEER zei tegen mij: ‘Ga aan het hoofd van het volk weer op weg, dan kunnen ze het land binnengaan dat ik hun voorouders onder ede heb beloofd, en het in bezit nemen.’ (NBV)
Als je de verhalen achteraf leest ken je de afloop al. Dat de Levieten mochten bestaan van de dienst aan de God van Israël wisten we al. Dat ze daarom geen land hadden wisten we eigenlijk ook al. Maar dat er een tijd zat tussen het vertrek bij de Horeb en de aanstelling van de Levieten ontgaat je dan, evenals het feit dat er eerst een nieuwe hogepriester moest komen voordat Mozes de trouwste volgelingen van de God van Israël en de leer die hij in het hart van het volk geplaatst had, tot bewakers en verzorgers van die leer had aangesteld. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt dat nog eens samengevat. In plaats van het volk te vernietigen omdat het andere goden naliep dan de God van Israël werd er in plaats van een gouden stierkalf een kist van acaciahout met twee stenen platen in het hart van het volk geplaatst. Die kist en dat wat er in lag waren geen beeld van de God van Israël maar waren een geschenk van die God en het houden van de geboden op de platen in die kist waren de wederdienst van het volk aan die God. Overigens had die God zelf die wederdienst helemaal niet nodig maar het volk wel. Door het naleven van de geboden werd het volk een beter volk, werd het volk een voorbeeld voor alle volken op de aarde. Het hart van die geboden laat zich samenvatten in het heb-Uw-naaste-Lief-als-Uzelf.
Als een heel volk dat doet is er geen onrecht meer in dat volk, zijn er geen mensen die aan de kant gezet worden, is er geen bedrog en afperserij, worden er geen moorden gepleegd, is niemand jaloers op een ander, houdt niemand het bezit voor zichzelf, is er geen honger meer en wordt voor de weduwe en de wees gezorgd. Als je dus echt die kist met die Wet in het hart van een volk plaatst dan kan dat volk het beloofde land binnengaan. Als alle volken dat doen dan wordt de aarde een hemel en zal God zijn tent op deze aarde spannen. De ark heeft heel lang in de tent van de samenkomst gestaan en kwam uiteindelijk in de Tempel van Salomo terecht. Daarna is hij verloren gegaan. De boeken met de leer van Mozes, zoals wij ze uit de eerste vijf boeken van de Bijbel kennen, doken later bij een restauratie van de Tempel weer op. Toen bleken ze vergeten en voerde de toenmalige Koning ze weer in. Maar ook als de stenen of de papieren verdwenen schenen waren er profeten die opstonden om het volk weer de Wet van de God van Israël voor te houden. Na de ballingschap kregen ook de Levieten weer hun bijzondere plaats in het land. Vooral hun functie van rechtspreker en onderwijzer kwam daarbij weer tot uiting. Ze lazen heel de leer voor aan het volk zo staat in het boek Nehemia beschreven. Christenen hebben het nog wel eens moeilijk gehad met de leer zoals die in detail beschreven staat en soms lijkt op een Romeinse wet.
In het begin waren er Joden die vonden dat ja naar elk detail uit die leer moest leven. Voor Heidenen maakte dat het leven bijna onmogelijk. Omdat Jezus van Nazareth zo duidelijk had geleerd dat het zou gaan om het hart van die leer, het je naaste liefhebben als jezelf, werd dat de Wet die gold voor Christenen, en Joden dus ook. Paulus roept zelfs op om die leer in je hart te laten beitelen en daarmee worden alle gelovigen Levieten, dienaren van de Ark waar het verbond tussen God en mensen wordt bewaard. Als dat eens waar zou zijn dan zouden we allemaal nu al dat land binnen mogen gaan waar God zelf zal wonen. Zover is het nog niet. Er zit immers tijd tussen het begin en het einde van het verhaal. Wij staan nog maar aan het begin. In onze samenleving is nog maar weinig van die leer over de God van Israël te merken, vraag het maar eens aan de slachtoffers van de leenbedrijven en de bank die omviel, of aan de slachtoffers van de toeslagenaffaire. We zullen nog heel hard en heel lang moeten werken om iets van de aanwezigheid van die leer in onze samenleving merkbaar te maken, maar we mogen er vandaag weer mee beginnen.