Ezechiël 38:1-13
1 De HEER richtte zich tot mij: 2 ‘Mensenkind, richt je blik op Gog, de oppervorst van Mesech en Tubal, in het land Magog, en profeteer tegen hem. 3 Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Gog, oppervorst van Mesech en Tubal, ik zal je straffen! 4 Ik kom je halen, ik sla haken door je kaak en laat je wegtrekken met heel je leger, met je paarden en ruiters, met je schitterende krijgers, met heel die menigte zwaardvechters, bewapend met kleine en grote schilden; 5 en dan nog de soldaten uit Perzië, Nubië en Libië, met hun schilden en helmen, 6 en Gomer met al zijn troepen, Bet-Togarma uit het uiterste noorden met al zijn troepen: heel veel volken zijn het! 7 Bereid je voor, maak je gereed om die hele menigte die zich bij je heeft aangesloten aan te voeren. 8 Over lange tijd, in de verre toekomst, zul je bevel krijgen om op te trekken tegen een land dat zich nog maar net van de oorlog hersteld heeft, tegen een volk dat uit vele volken weer is samengebracht op de bergen van Israël, die lange tijd verlaten zijn geweest. Teruggekeerd leeft het daar zonder zorgen. 9 Met je troepen en al je bondgenoten zul je optrekken als een stormwind, als een wolk die het land overdekt. 10 Dit zegt God, de HEER: Als het zover is, zul je boze plannen uitdenken. 11 Je denkt: Dat land van niet-ommuurde steden zal ik aanvallen; ik zal optrekken tegen die argeloze mensen die zo onbezorgd leven in hun steden zonder muren, grendels of poorten. 12 Je gaat erheen om te plunderen, te roven en buit binnen te halen, om de puinhopen die weer bewoond worden aan te vallen. Daar woont een volk dat uit vele volken bijeen is gekomen, dat vee en bezit verworven heeft en nu de navel van de wereld bewoont. 13 De mensen uit Seba en Dedan, de handelaars en heersers uit Tarsis zullen tegen je zeggen: ‘Ben je gekomen om te plunderen en te roven? Heb je die hele menigte bijeengebracht om buit binnen te halen? Om goud en zilver weg te graaien, om vee en goederen mee te nemen, om alles te plunderen en te roven?’ ” (NBV)
Vandaag weer zo’n verhaal dat gemakkelijk misverstanden oproept. Je hebt de neiging om dit stukje uit Ezechiël te lezen als een zelfstandig verhaal. God roept dat de ballingen terugkeren en beschermd worden. En God roept dat niet tot de ballingen maar tegen een Koning, Gog, die snode plannen heeft gemaakt om ergens in de toekomst het land van de teruggekeerde ballingen te gaan plunderen. Als we het verhaal zo lezen dan hebben we het boek Ezechiël niet begrepen. Dat boek vormt een eenheid waaruit wij steeds kleine stukjes lezen. Het volk Israël bestaat niet meer. Jeruzalem is verwoest. Het volk is uit het beloofde land gevoerd en woont nu als gevangenen in het land van één van de grote wereldmachten. En dan komt er een profeet en die zegt dat ze niet bij de pakken neer moeten zitten. Ze voelen zich misschien als doden die in de vlakten van Babel begraven liggen maar Ezechiël komt ze vertellen dat God weer vlees op de botten zal brengen en de doden zal doen opstaan.
Mooie verhalen van die Ezechiël maar de ene wereldmacht komt en de andere gaat. Ze veroveren elkaar en in die strijd wordt het volk van de God van Israël vermalen. Kijk maar eens naar die ruitervolken achter de Balkan. Die koning Gog van dat land Magog is een koning die al bezig is de rijkjes in zijn omgeving te onderwerpen. Dat wordt straks een wereldmacht en als de ballingen terugkeren dan zullen ze het slachtoffer worden van die wereldmacht. Ook daar heeft Ezechiël een antwoord op. Terugkeer van de ballingen zal pas gebeuren als ze geleerd hebben onvoorwaardelijk op die God van Israël te vertrouwen en zijn richtlijnen te volgen. Moet je horen zelfs al zal het Gog lukken om een leger te vormen met zijn ruiters, met soldaten uit Perzië, Nubië en Libië, bewapend met de meest moderne wapens dan nog zijn plannen om het nieuwe Israël te plunderen bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Dat wordt niet huilen, dat wordt lachen. De directe buurvolken van Israël zullen ze verbaasd vragen of ze echt van plan zijn Israël aan de vallen.
Vandaag is het bij ons bevrijdingsdag. Wij vieren dat we weer een eigen land hebben waar we zelf een bestuur van kunnen kiezen en waar we elkaar mogen ondersteunen in het volgen van de richtlijnen van de God van Israël. Dat kan wel eens lastig zijn. Onze vrijheid voelt nog wel eens zo dat we zorgeloos kunnen leven en onbezorgd kunnen leven zonder muren, grendels of poorten. Zo onbezorgd kan het dus ook weer niet. Al hebben we onze huizen beveiligd tegen inbrekers en plunderaars daarmee houdt te plicht om te zorgen niet op. We moeten voor onszelf zorgen. Het goede eten, zoals ook Ezechiël zijn volk opriep, op tijd genoeg bewegen en voor elkaar zorgen door maatregelen te nemen elkaar niet te besmetten. Dat laatste is moeilijk. Virussen zijn niet te zien maar niet minder gevaarlijk. God heeft ons mensen gegeven die voor de zieken zorgen, dag en nacht. Wij worden opgeroepen met hen mee te doen door te zorgen dat er niet te veel zieken komen. Dat is geen inperking van onze vrijheid, dat is het vergroten van onze vrijheid. Wij hebben de vrijheid van God gekregen om te blijven leven met onze naasten. Daar moeten we soms hard voor werken, maar dat mag ook vandaag weer.