Ezechiël 35:1-15
1 De HEER richtte zich tot mij: 2 ‘Mensenkind, richt je blik naar het Seïrgebergte en profeteer ertegen. 3 Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Ik zal je straffen, Seïrgebergte, ik zal mijn hand tegen je opheffen en een verlaten woestenij van je maken. 4 Je steden verander ik in ruïnes, ik maak een woestenij van je, en je zult weten dat ik de HEER ben. 5 Je hebt de Israëlieten altijd gehaat, je hebt ze uitgeleverd aan het zwaard toen het onheil hen trof, toen er met hen werd afgerekend. 6 Daarom, zo waar ik leef-spreekt God, de HEER: Ik zal je bloed doen vloeien en bloed zal je achtervolgen; bloed zal je achtervolgen vanwege je bloedige haat. 7 Ik maak van het Seïrgebergte een verlaten woestenij waar niemand meer doorheen zal trekken. 8 Je berghellingen zullen bezaaid zijn met doden en gewonden; op je heuvels, in je dalen en in al je rivierbeddingen zullen de lijken liggen van hen die door het zwaard zijn geveld. 9 Ik maak van jou voor altijd een woestenij met verlaten steden, en je zult weten dat ik de HEER ben. 10 Je hebt gezegd: ‘Die twee volken en die twee landen zijn van mij, ik zal ze in bezit nemen, al heeft de HEER er gewoond.’ 11 Daarom, zo waar ik leef-spreekt God, de HEER: Ik zal de woede, de afgunst en de haat waarmee jij hen belaagd hebt vergelden, en door jou te straffen, zal ik mij aan hen openbaren. 12 Jij zult weten dat ik de HEER ben! Al je beledigingen heb ik gehoord, alles wat je hebt gezegd over de bergen van Israël-dat ze verwoest waren, dat jij ze kon plunderen. 13 Ook tegen mij heb je op hoge toon gesproken, ook mij heb je uitgedaagd, ik heb het gehoord. 14 Dit zegt God, de HEER: De hele aarde zal zich verheugen als ik van jou een woestenij maak, 15 zoals jij je verheugde toen het land van het volk van Israël verwoest werd. Jou, Seïrgebergte, zal ik hetzelfde aandoen: een woestenij zul je zijn, jij en de rest van Edom: ze zullen weten dat ik de HEER ben.” (NBV)
Een vrolijk stuk lezen we vandaag uit het boek van de profeet Ezechiël. De vervloeking van het volk uit het Seïrgebergte. Dat volk waren de Edomieten, de afstammelingen van Esau, een broedervolk van de afstammelingen van Jacob dus. Wie dit hoofdstuk oppervlakkig leest zal denken dat de God van Israël een bloeddorstig en wraakzuchtig God is. Het gaat toch niet aan om heel zo’n buurvolk uit te roeien zoals hier wordt beloofd? Een heel hoofdstuk lang schelden op een volk dat naast je woont en beloven dat je ze zal aanpakken en uitroeien. In onze dagen komt daar alleen oorlog van, het is de houding waar de veiligheidsraad van de Verenigde Naties gaat ingrijpen. Het is een primitieve bloeddorstige en wraakzuchtige houding die wij de wereld uit willen hebben. Maar als je zo leest dan lees je toch verkeerd. Er zijn overigens ook mensen die zo het heilige boek van de Islam lezen, ze lezen net zo verkeerd.
Want je leest voorbij aan de reden van de woede van de God van Israël. Die woede is gelegen in de haat van Edom tegen Israël. Edom heeft geen gelegenheid voorbij laten gaan om Israël een hak te zetten. We lezen het bij Jesaja en bij de profeet Obadja, ze hadden met Babel samengespannen. Ze hadden Babel aangezet om Jeruzalem met de grond gelijk te maken. Ze hadden vluchtelingen uit Juda gevangen genomen en overgeleverd aan de vijand uit Babel. De ballingen in Babel zullen met instemming de rede van Ezechiël hebben aangehoord. Zo moet je spreken tegen die ellendelingen daar uit het gebergte van Seïr. Tot het tot ze doordrong dat de God van Israël een houding vraagt die precies tegengesteld is aan de houding van het volk van Edom. In de goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving, die in de Tempel in Jeruzalem werd bewaard, staat, in het boek Deuteronomium, dat je het volk van Edom niet mag haten en mensen uit Edom moet ontvangen als gasten.
Dit stuk uit de Bijbel, dat op het eerste gezicht zo bloederig en wraakzuchtig overkomt, roept ons op het tegendeel te gaan doen. Willen wij niet hetzelfde lot ondergaan als hier aan het volk van Edom wordt aangezegd dan moeten we dus willen delen met de armsten. Dan moeten we dus de vreemdelingen onder ons willen opnemen en behandelen alsof ze bij ons horen, dan moeten we maaltijd met ze willen houden. Het gaat christenen en christelijke partijen niet aan om vreemdelingen het land uit te schoppen, om kinderen die hier zijn opgegroeid uit ons midden te verwijderen, om gezinnen uit elkaar te rukken omdat een vader in een ver verleden misschien wel eens wat verkeerd zou kunnen hebben gedaan in een samenleving die verkeerd in elkaar zat. Als we goed luisteren naar dit hoofdstuk uit Ezechiël dan worden we gastvrij en vergevingsgezind. Het is maar goed dat de genade van de God van Israël ons in de gelegenheid stelt daar elke dag opnieuw mee te beginnen, elke morgen weer, ook vandaag.