Nu al treden er veel antichristen op

1 Johannes 2:18-29
 
Ooit betreurde iemand in een reactie het dat je hier door de week al een zondagse preek kreeg. Die had nog niet door dat we hier elke dag een stukje uit de Bijbel lezen en het licht daarvan laten schijnen op de samenleving om ons heen. De afkeer van preken is echter wel begrijpelijk. Vanaf de dagen van Johannes zijn er mensen die zichzelf liever horen dan de Bijbel en zich voorstaan op hun ambt, hun zogenaamde roeping. De boodschap van de Bijbel, de gevolgen daarvan voor hun toehoorders, zijn dan niet zo heel erg belangrijk. Een gift voor hun kerk, of voor hun onderhoud, het aanschaffen van het laatste door hen geschreven boek, het betalen van de kerkbelasting of een grote gift op de zilveren collecteschaal, zijn zogenaamd genoeg om het heil te verwerven. Wat dat heil dan ook moge zijn. Omlijst met mooie muziek die de toehoorders graag horen en wat vrome woorden, soms zelfs in het Latijn of een andere onverstaanbare kerktaal, en de zondagse plicht is weer vervuld.

Enig effect op de wereld heeft het niet en dat wordt dan verdedigd met het citaat dat we ook bij Johannes hebben kunnen lezen: “we zijn niet van deze wereld.” Maar dat de boodschap juist effect moet hebben op de huidige wereld omdat we niet doen zoals het in de wereld toegaat lezen we vandaag bij Johannes. Niemand, ook in de kerken niet, moet naar de ogen worden gezien. De mooipraters, de vrome praatjesmakers worden door Johannes als antichristenen betiteld. We hebben al eens eerder geschreven dat scheldpartijen in de Bijbel heel gewoon zijn, Jezus kon er wat van en ook Johannes laat zich niet onbetuigd. Leraren, predikers en priesters die met elkaar concureren om het beste gevonden te worden hebben we volgens Johannes niet nodig. De boodschap hebben we immers al. Doe wel en zie niet om, heette dat ergens anders, ofwel in de oude woorden waar Johannes naar verwijst, heb Uw naaste lief als uzelf. In de wereld vindt men  overigens vaak het gevolg van de daden minder belangrijk dan hoe die daad  er uit ziet.

Als je een brood steelt om de honger van je gezin te stillen kan dat gerechtvaardigd zijn als er geen enkele andere weg is om wat voor het gezin te doen. Om te voorkomen dat mensen tot diefstal gedwongen worden zijn de voedselbanken opgericht. In de achttiende eeuw betoogde een Franse filosoof dat eigendom eigenlijk diefstal was. Wie zich beriep op het recht op eigendom was kennelijk niet bereid dat te delen en beroofde daarmee de naaste van het recht op leven. Zo ver durven we tegenwoordig niet meer te gaan, maar dat eerlijk delen, rechtvaardige handelsverhoudingen en het zorgen dat iedereen mee kan doen, een betere samenleving oplevert dan ieder voor zich, het heilig verklaren van bezit en het uitsluiten van hen die je niet welgevallig zijn, is een zaak die vaststaat. Volgens Johannes leeft de liefde eeuwig, en met die liefde kunnen we dus ook vandaag weer aan het werk voor het Koninkrijk van God.

 

Plaats een reactie