Zoon van de vertroosting

Handelingen 4:32-37

32 De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. 33 De apostelen bleven met grote kracht getuigen van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk. 34 Niemand onder hen leed enig gebrek: wie een stuk grond of een huis bezat, verkocht het, bracht de opbrengst naar de apostelen 35 en legde die aan hun voeten neer, waarna het geld naar behoefte onder de gelovigen werd verdeeld. 36 Een van hen was Josef, een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen, wat in onze taal ‘zoon van de vertroosting’ betekent. 37 Hij bezat een akker, die hij verkocht, waarna hij het geld naar de apostelen bracht. (NBV)

Dat was een mooie bijnaam die Josef kreeg. Hij was zelf een Tempelbediende, een leviet, en kwam uit Cyprus. Uiteindelijk waren de Joden over heel het Romeinse Rijk verspreid geraakt. Deze Josef had nog een akker. Het hebben van een akker was een belangrijke zaak in Israel. Toen heel veel eeuwen eerder het land werd veroverd had Jozua het land verdeeld onder de families. Van die akkers zou je moeten kunnen leven. Als dat niet meer kon zou je je akker te gelde kunnen maken en zelf voor loon of voor voedsel gaan werken, slaaf worden dus, maar na 50 jaar zou de familie de akker weer terugkrijgen en opnieuw kunnen beginnen. Het was het soort ideaal waar de jonge Christengemeenschap zich graag aan spiegelde.

Levieten kregen echter niet een dergelijke akker. Zij moesten onafhankelijk recht kunnen spreken, Dat die Josef die akker ging verkopen en het geld aan de gemeenschap schonk was een teken dat ze eindelijk echt samen deden en zich juist daarom geen zorgen voor de toekomst hoefden te maken. Ze waren weer terug bij het vervullen van de Tora, de goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving. Volgens de Hebreeuwse Bijbel is alles wat je hebt van God gekregen. Niets is daarom persoonlijk eigendom, alles is er om te delen. Jezus had dat zijn hele leven verkondigd. Zelfs je vijanden moet je liefhebben. Een gemeenschap waar een groot deel van de mensen naar de Tempel gaat om te bidden maar ook om hun overtuiging uit de dragen krijgt niet veel geld binnen.

Als je dan ook nog bedelaars van hun lot bevrijdt en opneemt in de gemeenschap zijn er steeds meer mensen die van die gemeenschap afhankelijk zijn. Als mensen hun bezit te gelde maken en alles met elkaar gaan delen dan wordt de gemeenschap steeds sterker. Het ideaal dat hier uit spreekt heeft niet echt lang stand gehouden. In de jaren 60 van de vorige eeuw waren er communes die het probeerden en bij de stichting van de staat Israël waren er kibboetsim die volgens die idealen probeerden te leven. Maar smaken verschillen en dus gaan mensen weer uiteen. Blijft het gegeven dat niet wat je hebt van jou is en dat je alles van God hebt gekregen om te delen. Daar kunnen we ook vandaag nog uit leven.

Plaats een reactie