Wat hebt u ons aangedaan!

Genesis 26:1-17

1 ¶  Eens brak er in het land hongersnood uit (een andere dan de hongersnood die er vroeger was geweest, in de tijd van Abraham), en daarom ging Isaak naar Gerar, de stad van Abimelech, de koning van de Filistijnen. 2  Daar verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Reis niet verder naar Egypte maar blijf hier wonen, in het land dat ik je aanwijs. 3  Blijf voorlopig in dit land, ik zal je ter zijde staan en je zegenen: ik zal dit hele gebied aan jou en je nakomelingen geven en zo de eed gestand doen die ik je vader Abraham heb gezworen. 4  Ik zal je zoveel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en dit hele gebied aan hen geven, en alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen. 5  Want Abraham heeft naar mij geluisterd en zich gehouden aan wat ik hem opdroeg, aan mijn geboden, voorschriften en regels.’ 6 ¶  Dus bleef Isaak in Gerar wonen. 7  Toen de inwoners van die stad hem vragen stelden over zijn vrouw, zei hij dat ze zijn zuster was. Hij durfde niet te zeggen dat ze zijn vrouw was, want hij dacht: Ze zouden me hier weleens kunnen vermoorden om Rebekka, omdat ze zo mooi is. 8  Maar toen hij daar al geruime tijd woonde, zag Abimelech, de koning van de Filistijnen, tot zijn verbazing vanuit zijn venster hoe Isaak Rebekka aan het liefkozen was. 9  Abimelech ontbood Isaak en zei: ‘Wat zie ik nu! Ze is uw vrouw! Hoe hebt u dan kunnen zeggen dat ze uw zuster is?’ Isaak antwoordde: ‘Ik dacht: Zo kan ik voorkomen dat ik om haar mijn leven verlies.’ 10  Maar Abimelech zei: ‘Wat hebt u ons aangedaan! Er had nu gemakkelijk iemand van mijn volk met uw vrouw kunnen slapen, en dan zouden wij door uw toedoen schuldig zijn geweest.’ 11  Daarop waarschuwde hij het hele volk: ‘Wie deze man of zijn vrouw met ook maar één vinger aanraakt, zal ter dood gebracht worden.’ 12 ¶  Isaak zaaide in dat land en hij oogstte nog hetzelfde jaar honderdvoudig, want de HEER zegende hem. 13  Hij werd rijker en rijker, schatrijk werd hij: 14  hij bezat grote kudden schapen, geiten en runderen en een groot aantal slaven en slavinnen. De Filistijnen werden jaloers op hem, 15  en daarom maakten ze alle putten die de knechten van zijn vader Abraham indertijd hadden gegraven onbruikbaar door ze vol te gooien met aarde. 16  Het kwam zo ver dat Abimelech tegen Isaak zei: ‘U kunt maar beter bij ons weggaan, u bent veel te machtig voor ons geworden.’ 17  Toen vertrok Isaak en sloeg zijn tenten op in het dal van Gerar, en daar bleef hij wonen. (NBV)

Die arme Izaäk. Er was hongersnood en hij had van zijn vader geleerd dat je dan je boeltje moest pakken en verhuizen naar een rijk land waar je zou kunnen overleven. In zijn dagen waren er nog geen regeringen die mensen die gevlucht waren voor honger en armoede tegenhielden en ze liever in de Middellandse Zee zouden zien verdrinken dan een hand uitsteken om ze op te vangen en als het even kon de honger en de armoede die ze ontvlucht waren te bestrijden. De arme Izaäk haalde Egypte niet eens. Hij kwam in het  land van Abimelech, bij de Filistijnen. Maar ook daar bleef Izaäk doen wat zijn vader had gedaan. Abraham had de koning van Egypte met begeerte naar Sara zien kijken en had toen maar gezegd dat ze zijn zuster was. Dat was niet helemaal een leugen geweest, ze was zijn halfzuster, maar dat hij met haar getrouwd was zei hij er niet bij. Maar Izaäk had een sterke vrouw. Een vrouw die als het nodig was de touwtjes in handen zou nemen. En toen er vragen kwamen over zijn vrouw volgde Izaäk het voorbeeld van zijn vader door zijn vrouw voor zijn zuster uit te geven.

Eer je vader en je moeder klinkt het toch in de Bijbel. Maar daar gaat het om de erkenning van je voorouders. Om helder te houden waar je van afstamt, niet te vergeten dat je voorouders ooit slaven waren, of zwervers door de woestijn. Die koning Abimelech had geleerd wat voorzichtiger te zijn met de famillie van Abraham. Hij had er al ooit een verdrag mee gesloten en dat was hem beter bevallen dan vrouwen in te willen pikken. Daarom waarschuwt hij nu maar zijn volk dat ze van Rebekka moeten af blijven. Dat je daar beter van kon worden dat bleek. Ook Abimelech ondervond wat de God van Abraham vermag, als je deelt wordt je rijker. Als je niet deelt wordt je armer. Jaloezie maakt dat je niet echt wil delen, dat je de ander niet diens rijkdom gunt. De Filistijnen gooiden de putten van Abraham, waar de zelf gebruik van hadden gemaakt weer dicht. Nu was Izaäk zelf zeer rijk geworden, de hongersnood was voorbij en dan is het tijd om weer naar je eigen huis te gaan. Wij doen dat niet. De Hongaarse vluchtelingen die hier gastvrij zijn ontvangen mogen blijven ook al is hun land inmiddels een democratische rechtstaat geworden.

Isaak ging verhuizen omdat het land dat hij moest delen met de onderdanen van Abimelech wel erg vol werd van al het vee dat Isaak zich wist te verwerven. Het werd al een heel volk dat Isaak had te besturen. Maar de verhuizing werkte, de waterputten konden weer worden geopend en uiteindelijk kon een nieuwe put, Rehoboth, dat betekent ruimte, worden genoemd. Rehoboth wordt ook wel vertaald als “tot hier toe heeft de Heer ons geleid”, maar daar kan te gemakkelijk achter worden gezet, “en niet verder”. Zo moet het niet want het verhaal gaat verder. Het verhaal van Izaäk zal weer verder gaan met Rebekka. Het volgen van de voorbeelden van zijn Vader had hem geen windeieren gelegd. Die God van Abraham moet wel een hele sterke God geweest zijn dat zijn beloften uitkomen zonder ingewikkelde tempels, zonder bijzondere offers, alleen door je vader en moeder in ere te houden. Dat Esau en Jacob stamvaders worden van grote volken zal ook een belofte zijn die uit zou komen. Het volk dat in ballingschap was en dat dit verhaal weer terug hoorde putte er de hoop uit dat ze ooit zouden terugkeren omdat de God van Abraham had beloofd dat Kanaän het land zou zijn waar ze zouden wonen. De hoop op rijkdom door de delen mogen wij dus ook koesteren. Net als Abimelech mogen we vluchtelingen in bescherming nemen.

Plaats een reactie