Luister mijn volk

Psalm 78:1-16

1 ¶  Een kunstig lied van Asaf.  Luister, mijn volk, naar wat ik leer, hoor de woorden uit mijn mond. 2  Ik open mijn mond voor een wijze les, spreek uit wat sinds lang verborgen is. 3  Wij hebben het gehoord, wij weten het, onze ouders hebben het ons verteld. 4  Wij willen het onze kinderen niet onthouden, wij zullen aan het komend geslacht vertellen van de roemrijke, krachtige daden van de HEER, van de wonderen die hij heeft gedaan. 5  Hij stelde een richtlijn vast voor Jakob en kondigde in Israël een wet af. Onze voorouders gaf hij de opdracht die aan hun kinderen te leren. 6  Zo zou het volgende geslacht ervan weten, en zij die nog geboren moesten worden, zouden het weer aan hun kinderen vertellen. 7  Dan zouden zij op God vertrouwen, Gods grote daden niet vergeten en zich richten naar zijn geboden. 8  Dan zouden zij niet worden als hun voorouders,  een onwillig en opstandig geslacht, onstandvastig van hart en geest, een geslacht dat God ontrouw was. 9 ¶  De mannen van Efraïm, bewapend met pijl en boog, trokken zich terug op de dag van de strijd. 10  Zij hielden zich niet aan het verbond met God en weigerden te leven naar zijn wet. 11  Zij vergaten zijn grote daden, de wonderen die hij had getoond. 12  In het land Egypte, in de vlakte van Soan zagen hun voorouders hoe hij een wonder verrichtte: 13  hij spleet de zee en voerde hen erdoor, als een dam hield hij het water tegen. 14  Hij leidde hen met een wolk overdag, in de nacht met een lichtend vuur. 15  Hij spleet de rotsen in de woestijn en leste hun dorst met een watervloed,  16  uit de steen ontsprongen beken, het water stroomde als rivieren. (NBV)

Vandaag zingen we mee met Psalm 78, het eerste gedeelte daarvan. Een kunstig lied zet de Nieuwe Bijbelvertaling er boven. Die Asaf was waarschijnlijk iemand die belangrijk is geweest in de Tempeldienst. Misschien had die wel een aantal liederen verzameld en in een bundel gezet. Maar dat kunstig lied dan. Ons doet het denken aan de Rederijkers, dichters rond de Middeleeuwen die volgens strakke regels gedichten maakten. Maar dat is hier toch ook niet helemaal van toepassing. In de Bijbelvertaling van 1951 en in de Statenvertaling wordt gesproken van onderwijzing of leerdicht. Ook de Naardense Bijbel noemt deze Psalm een onderwijzing. En over leren en onderwijzen gaat het in dit lied in elk geval. De Psalm is een les op zich, waard om naar te luisteren. Niet nieuw, maar het moet worden doorverteld. En wat moet er dan worden onderwezen en geleerd. De Psalm noemt het een wonder, de richtlijnen voor de menselijke samenleving die in de woestijn waren ontvangen, de richtlijn voor Jakob, de richtlijnen voor de samenleving van Israel.

Jakob staat hier niet voor een meneer maar voor het volk dat uit hem was voortgekomen, het volk dat zijn nieuwe naam had gekregen, Israel. Die richtlijnen hadden de nakomelingen van Jakob gekregen in de woestijn toen ze de slavernij van Egypte waren ontvlucht. Samengevat luidde die  dat je je naaste lief moet hebben als jezelf, dat is God liefhebben boven alles. Dan pas valt er te overleven. Nu hebben wij onderwijs geleerd te zien als het uit het hoofd leren van kennis. Rijtjes woorden, wetten over taal en rekenen, formules uit natuur en scheikunde en woorden en zinnen uit vreemde talen. Het leren van die richtlijnen van God gaat anders. Het is een richtlijn die je moet doen en aan je kinderen leren. Maar hoe leren ouders iets aan hun kinderen. Dat wat ouders in onze dagen aan hun kinderen leren hebben ze niet in een boekje, ze overhoren hun kinderen niet en ze geven geen proefwerken over dat wat ze aan hun kinderen hebben geleerd. Ze doen dat door het hun kinderen voor te leven. En dat geldt ook voor de les die hier wordt bedoeld. Je moet je naaste liefhebben als jezelf wil je dat ook aan je kinderen leren. Je moet bereid zijn onvoorwaardelijk te delen met de minsten wil je je kinderen duidelijk kunnen maken waar het in het leven om gaat.

Dat je zelf vreemdeling bent en niet doet zoals in de huidige wereld gewoon is moet je zelf voelen wil je het op je kinderen kunnen overbrengen. Dat bleek al toen het volk werd bedreigd. De mannen van Efraïm hadden geen zin in een gevecht voor mensen die ze niet kenden. Zoals velen de ontwikkelingssamenwerking, de hulp aan de Grieken en de bescherming van vluchtelingen maar onzin vinden, ver van ons bed. Dat het in verbinding met God gaat om je in te zetten voor de zwaksten, voor de minsten wordt dan vergeten. Dat niet vergeten en dus jezelf wel inzetten is de manier waarop je het je kinderen leert. Dan gaat dat verhaal door, dan komt het lied niet tot zwijgen. Even doet de Psalm ons herinneren hoe het ook al weer ging toen dat groepje slaven uit Egypte werd bevrijd om een volk te worden dat de grootheid van de God van Israël zou uitdragen. Het water van de zee spleet uiteen zodat de vluchtelingen droog konden oversteken. Zouden wij dat vandaag de dag ook niet proberen met de Middellandse zee? God heeft ons schepen gegeven en mensen om te helpen. Bouw geen hekken en muren om vluchtelingen tegen te houden, dat helpt niet, maar zorg dat ze een land krijgen waar ze in vrede en vrijheid zelf hun leven kunnen opbouwen. Daar mag dit begin van deze Psalm ons toe oproepen.

Plaats een reactie