Heel het volk was verheugd

2 Koningen 11:17-12:4

Het lijkt wel een modern krantenbericht. Zo’n bericht in de zijlijn waarvan je denkt waarom moet dat ook nog vermeld worden. Ondanks dat Atalja in het koninklijk paleis ter dood gebracht was bleef het rustig in de stad. In dat zelfde paleis kwam nog dezelfde dag de nieuwe koning wonen. Een knaap van zeven jaar. Maar omdat er een dode was gevallen was het paleis nog onrein. Vervuild door een moord. Maar niemand die zich daar wat van aantrok. Misschien beschouwde men de terechtstelling van de koningin wel als een offer aan de God van Israël. Niet een offer om die God gunstig te stemmen of om wat van die God te krijgen, daarvoor offer je immers niet aan de God van Israël, maar een offer om te laten zien dat het gaan van de Weg van die God een serieuze zaak is. Want daarmee begint het gedeelte van vandaag. Er worden verdragen gesloten. Een verdrag tussen God, de koning en het volk en een verdrag tussen de koning en het volk. Die koning regeert dus niet zomaar. Als die koning niet regeert zoals was afgesproken kun je die koning ter verantwoording roepen. Hetzelfde is het geval met die God. In het boek Job wordt die God dan ook ter verantwoording geroepen. Maar meestal is het het volk of die koning die ter verantwoording moeten worden geroepen. Hebzucht en machtzucht brengen volkeren en koningen of machthebbers maar al te gemakkelijk af van de Weg van de God van Israël. Die God wil immers recht en gerechtigheid, die God wil een volk dat zorgt voor zwakken in de samenleving, die God wil dat vreemdelingen met respect worden behandeld, dat vrede boven oorlog wordt gesteld. In de geschiedenis zien we telkens weer dat er mensen moeten zijn die de stem van die God opnieuw laten horen, die het volk en haar koningen oproepen weer opnieuw de Weg van die God te gaan. In ons verhaal van vandaag is het de priester Jojada die het volk roept. De tempel van de vruchtbaarheidsgod Baäl en de altaren en beelden van die god worden vernield. Geleerden lezen uit de Hebreeuwse tekst dat die tempel van Baäl binnen de muren van de Tempel voor de God van Israël was gevestigd. Het zou kunnen want er stonden verder geen beelden in de Tempel van de God van Israël, zo’n beeld van Baäl had geen concurentie. Maar de concurentie kwam van het volk van Juda dat was toegestroomd, die geloofden immers dat ze zelf geschapen waren naar het beeld van hun God. Aan de andere kant werd de priester van Baäl ter dood gebracht voor de altaren en het valt niet te verwachten dat Jojada de Tempel van God onrein zou hebben laten maken. Juda was weer helemaal van de God van Israël. Geen vruchtbaarheidsgoden, geen gouden kalveren bleven er over. Een volk dat bereid was te delen van wat men had, een volk om jaloers op te zijn, een volk om na te volgen, zoals wij de de Weg van de God van Israël willen volgen, ook vandaag weer.

Plaats een reactie