Moet Saul onze koning zijn?

1 Samuel 11:1-13

1 Koning Nachas van Ammon trok ten strijde en belegerde Jabes in Gilead. De inwoners van Jabes stelden Nachas het volgende voor: ‘Als u met ons een verdrag sluit, zullen wij ons aan u onderwerpen.’ 2 ‘Goed, ‘antwoordde koning Nachas, ‘op voorwaarde dat ik ieder van jullie het rechteroog uitsteek, ter vernedering van heel Israël.’ 3 Toen zeiden de oudsten van Jabes tegen hem: ‘Geef ons zeven dagen de tijd om boden het land rond te sturen. Als niemand ons komt helpen, zullen we naar u toe komen.’ 4 Toen de boden van Jabes in Sauls woonplaats Gibea kwamen en vertelden wat er aan de hand was, begon de hele bevolking te weeklagen. 5 Saul, die juist met zijn ossen van het land kwam, vroeg waarom de mensen zo van streek waren. Ze vertelden hem wat de mannen uit Jabes hadden gezegd. 6 Toen hij dat hoorde, werd hij gegrepen door de geest van God en barstte hij in woede uit. 7 Hij greep een span ossen en hieuw de dieren aan stukken. Hij gaf de stukken vlees aan de boden mee en liet in heel Israël rondzeggen: ‘Zo zal het de runderen vergaan van ieder die niet met Saul en Samuël ten strijde trekt!’ Beducht voor de HEER trokken de Israëlieten als één man ten strijde. 8 In Bezek monsterde Saul de troepen: er waren driehonderdduizend Israëlieten en dertigduizend Judeeërs. 9 Aan de boden werd het volgende bericht meegegeven: ‘Zeg tegen de bevolking van Jabes in Gilead dat ze morgen, op het heetst van de dag, zullen worden ontzet.’ De inwoners van Jabes waren zeer opgelucht bij het horen van deze boodschap 10 en zeiden tegen Nachas: ‘Morgen komen we naar u toe, dan kunt u met ons doen wat u goeddunkt.’ 11 De volgende morgen verdeelde Saul het leger in drie eenheden. Tijdens de morgenwake vielen ze het kamp binnen en tot aan het middaguur leverden ze slag met de Ammonieten. Degenen die het overleefden werden uiteengeslagen, zodat er geen twee man bij elkaar bleven. 12 Na afloop zeiden de Israëlieten tegen Samuël: ‘Wie heeft gezegd: “Moet Saul onze koning zijn?” Lever die mannen aan ons uit, dan zullen we ze ter dood brengen.’ 13 Maar Saul antwoordde: ‘Vandaag wordt er niemand ter dood gebracht, want vandaag is de HEER Israël te hulp gekomen.’ (NBV)

Kijk zo’n koning zouden wij ook wel willen. Een koning die voor zijn eigen inkomen zorgt en het volk bijeen weet te krijgen als het volk bedreigd wordt. Van Saul wordt in het verhaal van vandaag immers vertelt dat hij met behulp van een span ossen het land aan het ploegen was. Maar dat beeld van een boer die zijn werk in de steek laat om het volk te redden van plundering door de vijand hoorde bij de tijd van de Rechters. Koningen doen anders. Koning Nachas van de Ammorieten geeft het voorbeeld. De Ammorieten hadden niet een natuurlijke grens om hun land, een bergketen, of een zee, of een rivier waar je niet over kon. De grenzen van hun land vroegen daarom steeds om uitbreiding zodat ze veilige grenzen hadden waar de vijand geen invloed had. Toevoegen van de stad Jabes aan hun gebied zou die doelstelling van veilige grenzen een stuk dichterbij brengen. Bovendien konden ze dat volkje van Israël laten weten niet een grote borst op te zetten.De vernedering van Israël zou moeten komen van het uitsteken van het rechteroog van de mannen van Jabes. Voor ons een wrede straf, maar in de dagen van Saul een belangrijk militair gegeven.

Als je rechteroog is uitgestoken kun je niet meer met pijl en boog schieten. En naast het zwaard waren pijl en boog in een oorlog geduchte wapens. Het uitsteken van het rechteroog was dus ook een vorm van ontwapening van de vijand. Geen wonder alles bij elkaar dat de inwoners van Jabes eerst wel eens wilden weten of ze op hulp konden rekenen. Electronica om met anderen te communiceren was er niet. Het hing van bodes af die te paard of te voet het land moesten doorkruisen. Zo kwamen ze bij Saul die de leiding nam zoals een leider de leiding moet nemen. Een slachtoffer van rundvee was het voorbeeld dat aansprak. Wilde je geofferd worden voor een vreemde God of doe je mee voor je eigen God van Israël. Ze deden mee, ook de stammen van het overjordaanse sloten zich aan. Israël en Juda werden tot één volk. met één leger. Dat was wel eens anders geweest en zou ook in de toekomst anders worden. Er wordt van Saul verteld dat hij handelde in de Geest van de God van Israël. En dus is het voor ons van belang na te gaan wat er aan het handelen van Saul nu in de Geest van die God zou kunnen geweest zijn. Dat doden van vijandelijke soldaten in elk geval niet.

Maar Koning Nachas was niet gestopt met zijn veldtocht toen hij merkte dat de inwoners van Jabes hulp kregen. In het Hebreeuws staat dat ze niet zozeer om hulp hadden geroepen maar om een verlosser en Saul trad op als verlosser. Hij betrok bij de veldtocht het hele volk als een eenheid en dat was wat Samuël ook had geprobeerd met zijn volksvergaderingen. Niet langer handelden de stammen afzonderlijk maar deed iedereen mee. Ook bij ons moeten we dus niet het volk opdelen in groepen op grond van afkomst maar iedereen mee laten tellen. Verder claimt Saul niet de eer van de overwinning voor zichzelf. Dat er mensen zijn die zich niet kunnen vinden in zijn koningschap dat zal wel, die kunnen doodvallen. De overwinning komt de God van Israël toe, die verdient de eer en daar verzette niemand zich tegen. Van doodvallen is dus ook geen sprake. Van een tegenstelling tussen de God van Israël en de Koning is in dit verhaal ook geen sprake. Dat moet ook bij ons niet het geval zijn. Ook bij ons zal bij het aantreden van een nieuwe koning de zorg voor de zwaksten in het land voorop moeten staan. We hebben daar in onze dagen een uitgelezen gelegenheid voor.

Plaats een reactie