Visioen van de profeet Habakuk.

Habakuk 1:1-11 

1 Profetie; visioen van de profeet Habakuk. 2  Hoe lang nog, HEER, moet ik om hulp roepen en luistert u niet, moet ik ‘Geweld!’ schreeuwen en brengt u geen redding? 3 Waarom toont u mij dit onheil en ziet u zelf de ellende aan? Ik zie slechts verwoesting en geweld, opkomende twist en groeiende tweedracht. 4  De wet wordt ondermijnd, het recht krijgt niet langer zijn loop, de wettelozen verdringen de rechtvaardigen, het recht wordt verdraaid. 5 Kijk naar de volken, let goed op, jullie zullen verbaasd zijn en verbijsterd! Er gebeurt iets, nog tijdens jullie leven, iets zo uitzonderlijks dat je het niet zult geloven als het je wordt verteld. 6  Ik laat de Chaldeeën komen, dat grimmige, onstuimige volk, dat de hele aarde doorkruist om andermans woonplaatsen te bezetten. 7  Geducht en gevreesd is het, het stelt zijn eigen wet, vertrouwt op eigen macht.8  Sneller dan panters zijn hun paarden, feller dan wolven in de avond. Hun ruiters komen aangestormd, van verre vliegen ze aan, als arenden duiken ze op hun prooi. 9  Dat hele volk komt aangestormd, met geweld rukt het op; onstuitbaar als de oostenwind maakt het gevangenen, als zandkorrels zo veel. 10  Met koningen drijft het de spot, met aanvoerders speelt het een spel, om vestingen lacht het: het werpt wat aarde op en neemt ze in. 11  Dan trekt de wind verder en waait voorbij. Boeten zal hij die van zijn kracht zijn god maakt. (NBV)

Vandaag beginnen we te lezen in een bijzonder deel van het Twaalfprofetenboek, het deel van de profeet Habakuk. Wie die profeet was weten we niet. Zijn naam komt alleen in dit boek voor en over zijn persoon wordt niets verteld. Geleerden hebben wel gespeculeerd over de vraag wie hij was en wanneer hij geleefd heeft maar een sluitend antwoord blijkt niet te geven. Wel zijn er in het verleden legenden ontstaan over deze profeet. Op grond van zijn naam, die omhelzing zou kunnen betekenen, heeft men gewezen op de zoon van de weduwe van Sarfat die door Elia werd omhelst toen zijn moeder dacht dat hij gestorven was. Die omhelzing bracht de jongen weer tot leven. In het gedeelte van vandaag lezen we over de Chaldeeën en daar lezen we ook over in het boek Daniël. Sommigen denken daarom dat Habakuk samen met Daniël tegen de ongelovigen heeft gestreden. En het was Abraham die uittrok uit het Ur der Chaldeeën. Het bijzondere van dit boekje maakt een strijd samen met Daniël echter onwaarschijnlijk.  Het volk Israël was in ballingschap gevoerd door de wereldmacht Assyrië. De reden van die ballingschap was duidelijk. Het volk had de afgoden van Kanaän gediend in plaats van de God van Israël.

De Koningen van Israël en Juda hadden bondgenootschappen gesloten met Heidense volken, zelfs met Egypte, in plaats van te vertrouwen op de macht van de God van Israël. Die verkeerde keuzes hadden uiteindelijk tot de ballingschap geleid. Dat was nog duidelijk. Maar dan ontstaat er een probleem. Tijdens de ballingschap had een groot deel van het volk zich bekeerd tot de dienst aan de God van Israël. De leer van Mozes en de geschiedenis waren weer opgeschreven en werden breed bestudeerd. De boeken en geschriften van profeten werden gelezen en gehoord. De liederen en verhalen van het volk die hoorden bij de godsdienst van de God van Israël waren verzameld, geordend en toegankelijk gemaakt. Kortom, van afgodendienst was geen sprake meer, het volk had ervan geleerd en zich bekeerd. En dan? Bracht God de ballingen terug? Wat Habakuk zag was wat anders. Was wat we vandaag lezen. Wat Habakuk zag was dat het machtige rijk Assyrië, dienaar van machtige afgoden, omver geworpen werd door de Chaldeeën, door het rijk van Babel.

Die Chaldeeën waren net zulke afgodendienaars als de Assyriërs en de Egyptenaren. Het is voor de gelovige in de God van Israël duidelijk dat wie van zijn eigen kracht een god maakt uiteindelijk zal moeten verliezen. Maar verliezen van wie? Van anderen die van hun eigen kracht een god maken? Volgt het ene rijk van afgodendienaars het andere op? Waar blijft dan de God van Israël? Dat is de vraag die Habakuk stelt. Net als Job dat in het leven van individuen stelde: waarom overkomt goede mensen het kwade? Waarom overkomt een volk van gelovigen het kwade van geregeerd te worden door afgodendienaars? Het antwoord is niet eenvoudig. Centraal in het boek van Habakuk staat de stelling dat de Rechtvaardige zal leven. En de Rechtvaardige is de gelovige in de God van Israël, die de minsten recht zal doen. Ook in onze dagen van geweld, onderdrukking en onrecht zullen we ons daaraan moeten vasthouden en blijven roepen om recht en gerechtigheid voor onderdrukten en slachtoffers van geweld. Alleen voor je zelf geloven kan niet, het gaat altijd om de anderen. Elke dag opnieuw, ook vandaag.

Plaats een reactie