Oordeel over de bloedstad

Ezechiël 22:1-16

1 ¶  De HEER richtte zich tot mij: 2  ‘Mensenkind, oordeel over de bloedstad, oordeel en laat haar al haar gruweldaden beseffen. 3  Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Je bent een stad van bloedvergieten, en daarom is je tijd gekomen! Je bent een stad vol afgodsbeelden en daardoor ben je onrein. 4  Je bent schuldig door al het bloed dat je hebt vergoten, je bent onrein door de afgodsbeelden die je hebt gemaakt. Daarom zijn je dagen geteld en is de grens van je jaren bereikt. Ik zal je uitleveren aan de hoon en spot van alle volken en landen. 5  Dichtbij en ver weg zullen ze zich vrolijk over je maken, want je naam is bezoedeld, en groot is de verwarring binnen je muren. 6  Israëls vorsten hebben er hun macht misbruikt en bloed vergoten, 7  kinderen hebben er hun vader en moeder veracht, vreemdelingen zijn er uitgebuit en weduwen en wezen zijn er onrechtvaardig behandeld. 8  Wat aan mij was gewijd, is door jou geminacht, en de sabbat heb je niet in ere gehouden. 9  Door je bewoners werd kwaad gesproken, bloed vergoten en ontucht gepleegd, er werden offermaaltijden gehouden op de bergen. 10  Mannen bezoedelden hun vaders bed en misbruikten onreine, menstruerende vrouwen. 11  De een heeft met de vrouw van een ander geslapen, een tweede zijn schoondochter met ontucht bezoedeld, een volgende heeft zijn zuster, de dochter van zijn vader, verkracht. 12  Voor geld heb je bloed vergoten, je hebt je vooraf rente laten betalen en toeslag achteraf, je hebt anderen schade berokkend en uitgebuit, en mij ben je vergeten-spreekt God, de HEER. 13  Ik sla mijn handen in woede op elkaar omdat je woekerwinsten maakt, en omdat er binnen je muren bloed vergoten wordt. 14  Zal je hart het houden, zullen je handen sterk blijven wanneer ik tegen je optreed? Ik, de HEER, heb gesproken, en dit is wat ik zal doen: 15  Ik zal je verdrijven naar verre landen en verspreiden onder vreemde volken; ik zal een einde maken aan je onreinheid. 16  Alle volken zullen zien hoe je wordt ontwijd, en dan zul je beseffen dat ik de HEER ben.”’ (NBV)

Eerbiedig waren de oudsten van Israël, van de ballingen in Babel, naar de profeet Ezechiël gekomen. Het waren vrome mannen, ze geloofden in de God van Israël. Het volk had heimwee naar het eigen land. Als ze aan Jeruzalem dachten dan schoten ze vol. Een prachtige stad was dat geweest. Nu mochten ze wonen op het platteland, aan kanalen en rivieren. Nu mochten ze werken voor de Koning van Babel. Nu hadden ze een gerucht gehoord dat Jeruzalem helemaal verwoest was, dat zelfs de Tempel van Salomo, het mooiste gebouw op de wereld steen voor steen was afgebroken. Samen waren ze naar Ezechiël gekomen. Die profeet had verteld dat de God van Israël zelfs in de ballingschap met hen meegetrokken was. Maar als dat zo was, waar moesten ze aan het eind van de ballingschap naar terugkeren als hun stad Jeruzalem verwoest was. Ezechiël had daarop wel een antwoord.

Jeruzalem betekent stad van vrede. En het volk Israël geloofde dat het leven van mensen en dieren huisde in het bloed. Nu in Jeruzalem was het bloed rijkelijk gaan vloeien. Eerbied voor het leven was er ver te zoeken. Eerbied voor de God van Israël ook. Overal waren afgodsbeelden verschenen. Overal werden vreemde goden aanbeden. Sommige van die goden schenen te eisen dat je je eigen bloed moest laten vloeien voor hen en zo sneden de gelovigen zich in armen en benen. Het ergste was misschien dat men zelfs kinderoffers had durven brengen. Van de gerechtigheid die de God van Israël aan het volk had meegegeven bleef niets mee over. Vreemdelingen werden uitgebuit, weduwen en wezen onrechtvaardig behandeld. Denk niet dat de tijden veranderd zijn. Het ergste was wellicht de vrijheid voor mannen hun lust te bevredigen zoals zij dat goed vonden. Vrouwen waren tot voorwerpen geworden.

Of ze nu met hun vaders waren getrouwd, of met een zoon, of ze zuster waren, of moesten worden ontzien omdat tijdens hun maandelijkse periode ook iets van hun leven aan het verliezen waren, het maakte allemaal niks uit, de mannelijke lust moest bevredigd worden. Ook moesten er winsten gemaakt worden, winstmaximalisatie net als in onze dagen. Dat wat de mensen toeviel, dat wat ze wisten te verdienen werd niet ervaren als van de God van Israël ontvangen, maar gebruikt om het eigen leven te verfraaien. De ballingschap is het antwoord op de schandelijke praktijken uit het heilige Jeruzalem. Een volk dat zich zo gedraagt verdient geen Jeruzalem. Aan ons de vraag waarin wij onszelf herkennen. Worden ook bij ons vrouwen gebruikt als voorwerpen waar mannen hun lust mee kunnen bevredigen? Buiten wij onze buitenlandse werknemers ook uit? Zorgen we nog wel voor de weduwen en de wezen, in onze dagen de minsten in de samenleving, de gehandicapten, de ouderen? Elk woord van de profeet Ezechiël moet ons aan het denken zetten, ook vandaag nog.

Plaats een reactie